Naar aanleiding van mijn vorige stukje (De Schrift betwist*) bereikte mij het verzoek om een tegengeluid (vernietigend) te bespreken, te weten Tim Keller, In alle redelijkheid. Christelijk geloof voor welwillende sceptici (2008, vert. van The Reason for God – Belief in an Age of Skepticism). Het boekje bestaat uit twee delen. In het eerste deel probeert Keller de bezwaren van het atheïstisch humanisme tegen het christendom te weerleggen, met als dubieus hoofdargument dat scepsis (ook) een geloofssprong is (wat is dat? – ik heb nooit zo’n sprong gemaakt). In het tweede deel probeert hij ‘redenen voor geloof’ te geven. In aansluiting op mijn vorige stukje, richt ik me alleen op zijn kritiek op de bijbelkritiek.
Het ooggetuigenargument
Het tegengeluid van Keller is verrassend. Hij zegt eenvoudigweg dat de historische bijbelkritiek een lachertje is (hij zegt het natuurlijk omfloerst). Jammer genoeg tuigt hij het geraaskal van Dan B.’s De Da Vinci Code op als stroman om tegen te argumenteren. In dat boek (en de onvermijdelijke film) schijnt beweerd te worden dat de evangeliën doelbewust leugenachtige propaganda-instrumenten zijn om de kerkelijke hiërarchie in haar macht te versterken. Niettemin accepteert Keller het resultaat van het wetenschappelijk onderzoek naar het Nieuwe Testament, dat geconcludeerd heeft dat de evangeliën niet door ooggetuigen zijn geschreven (laat staan door de apostelen van wie ze de naam dragen) zoals altijd werd gedacht, maar 40 tot 70 jaar later. Voor veel christenen is dit ongetwijfeld een enorme schok geweest, want hoe betrouwbaar kun je schrijven over gebeurtenissen van zoveel jaar geleden, zonder hulp van internet, filmbeelden, documentatie? Keller vindt het echter geen probleem, want ten tijde van het schrijven van de evangeliën waren er nog veel ooggetuigen in leven waarop de schrijvers zich konden baseren. Paulus beweert bovendien dat er 500 ooggetuigen waren van Jezus’ opstanding en hij zou er volgens Keller daarom niet mee wegkomen om in een ‘publiek document’ een aperte leugen te verkondigen.
Waar zijn de ooggetuigen?
Alleen, ten eerste, is er geen aanwijzing dat de evangelieschrijvers onderzoeksjournalisten waren die alle ooggetuigen zorgvuldig interviewden en hoor en wederhoor toepasten. Met name het verhaal van Jezus’ tegenstanders komt niet uit de verf: waarom moest hij nou precies dood? Graag had ik interviews met leden van de Sanhedrin, met Pontus Pilates of leden van zijn entourage in de evangeliën aangetroffen. Als de evangelieschrijvers zich al op mondelinge getuigenissen hebben gebaseerd, dan zijn dat alleen leden van de eigen parochie en geen onafhankelijke toeschouwers.
Daarnaast is het probleem dat de evangelieschrijvers waarschijnlijk niet in het ‘getroffen’ gebied woonden, maar ver weg. In de nieuwe vertaling van de bijbel staat het er gewoon bij – je mag toch aannemen dat men alleen weinige controversiële stellingen erin heeft geplaatst:
- ‘Matteüs’, ca. 60 jaar later, waarschijnlijk in Antiochië (Syrië);
- ‘Marcus’, ca. 40 jaar later, plaats omstreden (Rome, Romeinse Rijk, buiten Judea, of toch Galilea), in ieder geval voor niet-joden;
- ‘Lucas’, ca. 40-70 jaar later, buiten Palestina;
- ‘Johannes’, ca. 70 jaar later, waarschijnlijk in Klein-Azië (alias Turkije).
Toegang tot veel directe ooggetuigen hadden ze dus waarschijnlijk niet, want de meesten daarvan zullen toch gewoon bij het ‘plaats delict’ zijn blijven wonen.
Het Jomanda-tegenargument
Alleen Paulus had dus toegang tot veel ooggetuigen (zijn brieven worden rond 20-25 jaar later gedateerd). Hoewel het een stuk overtuigender zou zijn als bij de bijbel 500 ooggetuigenverklaringen waren geniet, in plaats van louter Paulus’ bewering dat er 500 ooggetuigen waren, dan nog… We kunnen Jezus tijdens zijn leven vergelijken met Jomanda (hoewel dat uiteraard beledigend is, sorry!), namelijk een vreemd type die beweert allerlei wonderlijke genezingen te verrichten en die beweert contact te hebben met ‘het hogere’. Zonder twijfel zouden er 500 ooggetuigen te vinden zijn die bevestigen dat Jomanda inderdaad deze wonderen heeft verricht. Toch geloven de meesten van ons dat niet. Zo moet het ook zijn geweest ten tijde van Jezus: er waren types die het geloofden, maar de meeste joden en niet-joden niet. Paulus is dan de postume spindoctor. Kellers argument dat Paulus niet in een publiek document allerlei kolder zou kunnen vertellen, omdat er zoveel ooggetuigen zijn die dat zouden kunnen weerleggen, gaat dus niet op. Het lijkt me stug dat Jomanda-aanhangers in een pro-Jomanda-werkje de kritische stukjes uit de Volkskrant, de NRC e.d. zouden bijvoegen. Zo is het ook met de evangeliën en de brieven van Paulus: eventuele weerklanken zijn niet meegeleverd. Bovendien schreef hij de brieven naar eigen parochies en dus waren de brieven geenszins publiek.
Het ongeloofwaardigheidsargument
Kellers tweede argument is: het moet wel historisch zijn, want de inhoud is contraproductief. Met een kruisiging van je profeet wil je niet te koop lopen; vrouwen, als eerste getuigen van de opstanding, zijn in de Romeinse wereld ongeloofwaardig; Petrus en de andere discipelen worden niet bepaald positief afgeschilderd. Niemand zou een propaganda-legende verzinnen met zulke weinige overtuigende of zelfs schadelijke elementen. Jammer genoeg is dit een argument tegen de Dan-B.-stroman van de doelgerichte, leugenachtige propaganda. En niet eens zo’n sterke, want wie is de doelgroep? Stel, niet de joodse of Romeinse elite, maar juist de zwakken van de samenleving (daar is veel voor te zeggen, Luther bijvoorbeeld zei zoiets): de criminelen, de vrouwen, de ongeletterde sukkels. Dat, en niet per se de historiciteit ervan, verklaart wellicht waarom de vele andere profeten in Jezus’ tijd geen succes hadden, maar het christendom (uiteindelijk) wel. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat de evangelieschrijvers het zelf wel allemaal geloofden, wat niets bewijst.
Het detailargument
Het volgende curieuze argument is: de evangeliën kunnen geen fictie zijn, want er staan veel details in (bijv. 153 vissen, Joh. 21:11), terwijl gedetailleerde fictie met details, dialogen, e.d. een modern verschijnsel (namelijk literair realisme) is. Liegen met details is modern? Ook bij Plato vind je veel details en dialogen, maar niemand gelooft dat hij letterlijk gesprekken van Socrates weergeeft. Bovendien lijken me die precieze details in opgeschreven ooggetuigenverslagen van 40-70 jaar na dato uit een ander land juist heel verdacht, want onderzoek heeft aangetoond dat ooggetuigen notoir onbetrouwbaar zijn. Het gegeven van de 153 vissen bijvoorbeeld: hebben ze dat precies geteld en hebben ze dat precies onthouden, terwijl het precieze getal geen belangrijke rol speelt en geen betekenis heeft (het is bijvoorbeeld niet door 12 deelbaar). Als er had gestaan: ‘ongeveer 100-150 vissen’ zou het geloofwaardiger zijn. Nee, juist zorgvuldig onderzoeksjournalistiek naar bronnen van ooggetuigen lijkt me modern, niet fictie met details. En uiteraard is ook dit weer een argument tegen de Da-Vinci-Code-stroman: het kan best dat de schrijvers niet logen, maar meenden dat het waar was.
De valse profeet
Veel dodelijker is echter Kellers zelf-tegenspraak. Stel, we geloven op grond van deze enorm overtuigende argumenten dat de evangeliën historisch juist zijn. Hoe zijn dan de enorme verschillen tussen de evangeliën te verklaren? Het oudste evangelie (‘Marcus’) doet de opstanding af in enige regels. Pseudo-Matteüs geeft hele speeches (reden) weer, die ‘Marcus’ niet heeft. Johannes gaat helemaal op een andere toer. Het allerergste is dat Jezus volgens Pseudo-Marcus zegt: ‘sommigen die hier aanwezig zijn zullen niet sterven voordat ze de komst van het koninkrijk Gods in al zijn kracht hebben meegemaakt’ (Mar. 9:1) en ‘deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren’ [dingen die het teken zijn dat het einde nabij is] (Mar. 13:30). Deze voorspellingen zijn niet uitgekomen (in ieder geval volgens het algemene begrip van de vage uitdrukking ‘koninkrijk Gods’). Heel wat van de ooggetuigen die dit geloofden zullen diepbedroefd gestorven zijn, wetende dat ze in een valse profeet hebben geloofd. Als deze uitspraken historisch zijn, dan is Jezus een leugenaar (nou ja, hij deed een voorspelling die niet uitkwam – hij had dus best nog sportanalist kunnen worden).
Geloof noch rede in het tijdperk van het nihilisme
Deze voor- en tegenargumenten bewegen zich echter aan de oppervlakte. De echte vraag is waar de twijfel (dwz. het ongeloof) vandaan komt. Hoe kan het dat een halve eeuw geleden de kerken nog vol zaten en dat nu de bisdommen parochies moeten schrappen en de dominees tegen lege stoelen preken? Door de wetenschap – maar hoe dan? Omdat iedereen rijk is en er geen behoefte meer is – maar rijkdom brengt toch z’n eigen noden? Door de individualisering – maar waar komt die dan vandaan? Doordat in de jaren 70 de universitair opgeleide elite via het marxisme van zijn geloof viel – maar wie gelooft er nog in Marx? Doordat de kerk conservatief is – maar dat is toch altijd zo geweest? Zolang je niet weet waar het ongeloof vandaan komt, kun je argumenteren ’tot je een ons weegt’. De onzichtbare regen die de vruchtbare grond voor het geloof erodeert stroomt onverminderd door. Niet alleen het geloof in God is ernstig tanende, maar het geloof in het bovennatuurlijke überhaupt is weggespoeld. Deze tijd is niet louter The Age of Skepticism, maar het tijdperk van het nihilisme, waarin ‘het metafysische’ niets geworden is. De vraag naar de oorsprong van het ongeloof is de vraag naar het nihilisme. Alle religies, ideologieën en filosofietjes blijven ontoereikend zolang zij aan deze vraag niet beantwoorden. Vooral omdat ze nihilistisch gezien voorstellingen zijn ten behoeve van het overleven, die niet onderhevig zijn aan het inzien van hun waarheid door het (God gegeven) rationele verstand, maar afhankelijk van de pragmatische maat of ze feitelijk werken of niet en zo of ze overleven in de strijd met elkaar. Niet alleen het christelijke geloof staat onder druk, maar even goed de rede waarmee Keller ons tot geloof wil brengen. Het rationeel-atheïstisch humanisme, waarop Keller zich richt, is net zo problematisch als het christendom. Hij is (met een bijbels beeld) een roepende in de woestijn.
* De in dat stukje opgeroepen vraag ‘waarom de Schrift?’ blijkt eenvoudig te beantwoorden. Enkele naspeuringen geven te kennen dat het gebaseerd is op het Hoogduitse die Schrift; en ‘de Schriftuur’ speelt misschien ook een kleine rol.