Beckett, Krapp’s Last Tape (snelrecensie)

Ik bezocht vanmiddag een uitvoering van Beckett’s Krapp’s Last Tape. Het stuk begon niet op tijd en het oudere echtpaar naast me – type: meegebrachte metalen drinkbus om medetoeschouwers optimaal te storen – waren daar knap ontstemd over. De heer stond op om te vragen wat er scheelde. Bij een Beckett-toneelstuk niet kunnen wachten tot het begint (het plot! de actie!), dat is geestig; jammer dat het niet Wachten op Godot was. Na een minuut of vijftien begon het alsnog met een minuut of vijftien keiharde regen- en onweersgeluiden. Krapp trad gekunsteld rond en at een banaan. En nog een. Enkele toeschouwers verlieten reeds de zaal: ja, het geluid was te hard – of hadden ze een gezellige comedy verwacht?

Het filmcliché dat slecht weer een slecht voorteken is, had hier betrekking op het gemoed van alcoholist Krapp. Wanhopig, cynisch, huilend luistert hij naar flarden bandopnamen van eerdere verjaardagen. Het kwam echter niet bij me aan. En gezien het slappe applaus was ik niet de enige. Zelfs de in Nederland verplichte staande ovatie was aarzelend: men leek vooral op te staan om snel een prosecco’tje in de zon te gaan drinken. Waarom kwam het niet aan? De uitvoering was gekunsteld, de oren piepten van de geluidseffecten, het onweer te overdreven dramatisch en daardoor vervelend, Krapp was geen sympathiek persoon, maar vooral de wanhoop die geacht werd schrijnend te zijn was dat niet.

Naar Hegel kunnen we het hedendaagse bestaan karakteriseren als het inrichten van het leven naar eigen smaak – de tot cliché geworden ‘passie’. De vrije samenleving schenkt de omgeving waarin het project van het individuele leven verwerkelijkt kan worden. Je passies tonen wie je als uniek individu bent. Geluk is daarom het nastreven van wat jou aanspreekt. Om gelukkig te zijn moet je je trainen (Sloterdijk, Du mußt dein Leben änderen) in het herkennen wat jou wel en niet smaakt. Iedereen leeft voor nietzscheaanse zelfoverwinning: uitstoten wat sterven wil. Het goed en het geluk is niet zoals in het christendom een kwestie van genade, maar is te bereiken door individuele smaakoefeningen.

Vanuit dit project van het individuele geluk verschijnt Krapp niet als figuur van de existentiële wanhoop, maar van het zelfmedelijden. Zelfmedelijden is het zwelgen in wat sterven wil, het opgeven van de training, niet nastreven wat jou gelukkig maakt. In plaats van zoeken naar wat hem gelukkig kan maken, zit hij in de kroeg zijn lever kapot te trainen. Het zelfmedelijden is voor ons een verkeerde oefening waarmee je moet ophouden: cut the crap/Krapp. De beckettiaanse existentialist is de christen zonder God: er is geen geluk in deze wereld, maar er is ook geen andere wereld. De hedendaagse mens heeft echter wereld- en levensontkenning ingeruild voor het project van levensbeaming. Binnen deze levenskunst is de wanhoop een manifestatie van ‘op de verkeerde weg zitten’. Wanhoop komt alleen over als er herneming van de eigen weg op volgt.

Na afloop door de drommen groezelige Amsterdamse toeristen naar het station wandelend voelde ik me licht euforisch: zo erg is het ook allemaal weer niet. Krapp had tijdelijk een stuk lijden op zich genomen. Om over te komen had het zo ook in het toneelstuk moeten zijn. Nu was het net zo gedateerd als de spoelen met magnetische band.