In zijn artikel ‘Das absolute Nichts im Zen bei Eckhart und bei Nietzsche’ (In: Die Philosophie der Kyôto-Schule (1990)) vergelijkt Shizuteru Ueda, zoals de titel reeds aangeeft, het absolute niets zoals hij dat kent vanuit het zenboeddhisme met het niets bij Eckhart en bij Nietzsche. Hij bespreekt het absolute niets in het zenboeddhisme aan de hand van het beeldverhaal ‘De os en de herder’, dat de weg van zen in tien stadia weergeeft.
De eerste zeven stadia verhalen van de gewone boeddhistische weg van het zoeken en verenigd worden van de mens (de herder) met ‘het ware zelf’ (de os). Deze vereniging is voltooid in het zevende plaatje. Het achtste plaatje, die het unieke van zen weergeeft, is een lege cirkel, die ‘Volkomen vergetelheid van de herder en de os’ heet en het absolute niets weergeeft. Zen en Eckhart laat ik voorlopig zitten; het gaat me om wat hij over Nietzsche zegt.
Nihilisme en het niets
Ueda vergelijkt de lege cirkel met Nietzsches ‘God is dood’. Bij Nietzsche is de plaats van God ingenomen door het nihilum, het niets. God was ooit het antwoord op de vraag ‘wozu?’, maar nu ontbreekt elk antwoord op deze vraag. In plaats God is nu dit niets eeuwig. Nietzsche is geen atheïstisch humanist, voor wie de dood van God geen probleem is (vergelijk Der tolle Mensch, FW 125), want de dood van God beheerst nu de plaats waar voorheen God was. De grondeloosheid is nu tot hoogste grond. Ueda ziet Nietzsche als de eerste in de Europese geschiedenis die het niets niet louter vanuit het zijn als een gebrek aan zijn denkt, maar als ‘de nietigheid van de zijnsgrond zelf’, als iets wat al het zijnde nietigt.
Het niets als het minus absolute niets
Het niets bij Nietzsche karakteriseert Ueda als het minus absolute niets (en, je raadt het al, bij Eckhart heerst het plus absolute niets). Het nihilisme is namelijk de radicale zinloosheid, waarin het gevaar schuilt om alles als louter negatief (‘minus’) te veroordelen: alles is voor niets, alles is ijdel. Nietzsche noemt dit de Europese vorm van het boeddhisme. Maar dit gevaar is net zo goed een gevaar voor het boeddhisme, dat het dan ook overwinnen wil. Het achtste beeld van het beeldverhaal staat in een dynamische samenhang met het negende en tiende beeld, waarin de natuur respectievelijk ‘het tussen’ te zien zijn. Het niets is in zen ook natuur, ook ‘dit tussen’. Deze positieve samenhang lijkt bij Nietzsche te ontbreken en daarom spreekt Ueda van minus.
De zelfoverwinning van het nihilisme
Het nihilisme kan niet van buiten overwonnen worden, maar moet doorleefd worden. Nietzsche claimt het nihilisme achter, onder en boven zich te hebben. Ueda onderscheidt twee wijzen waarop deze zelfoverwinning bij Nietzsche ter sprake komt:
a. als leer van wil tot macht,
b. als grondtrek in aanzetten tot het vergeten van de wil tot macht in het spel.
De zelfoverwinning van het nihilisme door wil tot macht
Nietzsche leert het doorleven van het nihilisme niet als een beweging van het niets, zoals je gezien het bovenstaande zou verwachten, maar als een beweging van het willen en wel het willen op de wijze van de wil tot macht. Het willen verandert de nihilistische wil tot niets in de spontaniteit van het zelf (wil tot macht). De verhouding tussen de wil tot macht en het niets blijft echter ondoorzichtig. Toch meent Ueda te kunnen zeggen dat met de leer van de wil tot macht het zijnde, namelijk als wil tot macht, primair is en niet het niets.
De zelfoverwinning van het nihilisme in ‘vergeten = spel’
Zijn denken kent echter een grondtrek, die niet in een leer, maar alleen in aanzetten te vinden is, namelijk:
- het leven als lachen en als dans
- niet wil tot macht, maar vergeten
- het vergeten van de wil tot macht in het spel.
Deze grondtrek noemt Ueda ‘vergeten = spel’. Het ‘vergeten = spel’ is zichtbaar in de eerste preek van Zarathustra, waarin sprake is van drie stadia:
1. de geest wordt kameel: het lijf leert wat volgens de overlevering gewicht heeft.
2. de kameel wordt leeuw: de kameel loopt in de woestijn, waarover hij als een leeuw vrije heerschappij wil verwerven.
3. de leeuw wordt kind: de woestijn wordt een eenzame wijdte, zodat er ruimte komt voor het als een kind vergeten van het willen in het scheppende spel. Heidegger laat aan het slot van ‘Der Satz vom Grund’ de vraag open of wij ons in dit spel kunnen voegen. Volgens Ueda kunnen we dat wellicht niet vanuit Nietzsche, omdat zijn begrip van het niets te ‘minus’ blijft, te veel louter het ontbreken van het zijnde.
Literatuur
Shizeteru Ueda, ‘Das absolute Nichts im Zen bei Eckhart und bei Nietzsche’. In: Die Philosophie der Kyôto-Schule. Alber 1990.