Het einde van de filosofie

De maand april was weer ‘maand van de filosofie’. Dit jaar ging deze maand tamelijk geruisloos voorbij. De belangrijkste reden zal het bloedeloze theologenthema zijn geweest: ‘verzoening’. Voer voor platitude-filosofen.

Wat valt ervan te zeggen? Wat valt er filosofisch van te zeggen? Wat heeft de filosofie überhaupt nog te zeggen? Heeft de wetenschap niet de wereld van de filosofie afgenomen? Is de filosofie ten einde?

Heidegger hield in 1964 een voordracht met een titel die me altijd heeft aangetrokken sinds ik ervan hoorde: Das Ende der Philosophie und die Aufgabe des Denkens (uitgegeven in: Zur Sache des Denkens). Heidegger is meestal zeer precies wanneer het op titels aankomt; de voordracht bestaat uit twee delen.

1. Het einde van de filosofie

a. De filosofie

Wat is filosofie? Filosofie is metafysica. Metafysica vraagt naar het zijn van het zijnde; zij denkt hoe het zijnde (wereld, mensen, God) in het zijn samen hoort. Zij denkt het zijn van het zijnde op de wijze van het funderend voorstellen

  1. Fundament, grond. De grond is dat vanwaaruit het zijnde is wat en hoe het is. In de filosofie is het zijn van het zijnde (bijv. de idea, de eidos, de Vorstellung) deze grond. Het zijn fundeert het zijnde in zijn aanwezigheid (bijv. de idea van de paardheid is grond van het individuele paard dat hier staat). In de geschiedenis van de filosofie denkt elke filosoof dit funderen op een andere wijze: van ontische veroorzaking tot waardestellende wil tot macht.
  2. Voorstellen. De metafysica stelt het aanwezige zijnde in zijn aanwezigheid voor en presenteert het aldus.

b. Het einde

De filosofie als metafysica is niet opgehouden,
maar tot voleinding gekomen.

Tot voleinding komen betekent niet: de filosofie is perfect geworden,
maar: de filosofie is gearriveerd op de plaats waarin haar hele geschiedenis tot zijn uiterste mogelijkheid is verzameld. Deze uiterste mogelijkheid is de omkering van de filosofie als platonisme (Marx, Nietzsche), waarin het zijn gedacht wordt als een door het zijnde geproduceerde voorstelling (de geest is een product van de materiële verhoudingen; de platoonse Ideeën zijn waarden van de wil tot macht).

c. De tot voleinding gekomen filosofie is de uitbouw van de wetenschap

Het lijkt alsof de filosofie ophoudt en door de wetenschap wordt afgelost.

  1. De wetenschap is uitgebouwd binnen het gezichtsveld dat de filosofie heeft geopend. In deze uitbouw scheidt de wetenschap zich van de filosofie af en verzelfstandigt zich. Het lijkt alsof de wetenschap de filosofie aflost, die zelf ophoudt te bestaan. In werkelijkheid is de uitbouw van de wetenschap de voleinding van de filosofie.
  2. De filosofie uitgewaaierd in wetenschappen wordt de empirische wetenschap van wat voor mensen ervaarbaar voorwerp van zijn techniek kan worden. De fundamentele wetenschap van de wetenschappen wordt de cybernetica: de theorie van het sturen van plannen en inrichten van het mensenwerk (Gr. kybernetes = stuurman). De filosofie als funderend voorstellen vindt haar voleinding in de technische, cybernetische wetenschappen.
  3. De wetenschap loochent haar herkomst uit de filosofie. De wetenschap duidt alles wat herinnert aan haar herkomst uit de filosofie technisch:
  • een idee, een categorie, een voorstelling wordt een instrumentele werkhypothese;
  • waarheid wordt geduid als optimaal efficiënte effectiviteit;
  • een ontologische theorie krijgt een cybernetische functie.

De wetenschap kan deze herkomst weliswaar loochenen, maar kan zich er niet van ontdoen. Want zij spreekt altijd nog van het zijn van het zijnde. Ze zegt wat het zijnde is (het empirisch vaststelbare) en wat het niet is.

De funderend voorstellende filosofie was ooit tot Europa beperkt, maar strekt zich nu over de gehele wereld uit als de technisch-wetenschappelijke inrichting en sturing.

2. De opgave van het denken

Toch is er volgens Heidegger nog een opgave voor het denken dat wetenschappelijk noch metafyisch is. De filosofie heeft zich weliswaar tot haar laatste mogelijkheid verzameld, maar aan haar denken gaat wellicht een eerste mogelijkheid vooraf, die de filosofie zelf nooit ervaren heeft.

a. Het vermoedende denken

Dit niet-wetenschappelijke, niet-metafysische denken noemt Heidegger het vermoedende denken, dat echter geenszins boven de filosofie verheven is en overmoedig op de filosofie neerkijkt. In tegendeel, dit denken is niet aan de filosofie verheven, maar:

  • op de geschiedenis van de filosofie aangewezen, om daarin de afgesloten en zich onttrokken hebbende opgave te vernemen;
  • geringer, want nog sterker dan de filosofie is het enige werking in het ‘industrietijdperk’ ontzegt;
  • slechts voorbereidend en niet zelf stichtend. Het bereidt de mens louter voor op deze ‘eerste mogelijkheid’, op de omslag in het denken waarin het technisch-wetenschappelijke niet de enige maatstaf is.

b. ‘Naar de zaak zelf’

Heidegger ontleent aan de geschiedenis van de filosofie een wegwijzer: de oproep om zich ‘naar de zaak zelf’ te richten, die men vindt bij Hegel en later bij Husserl.

  1. Hegel doet een oproep tot een methode die op de zaak is gericht. De zaak is de subjectiviteit als grond van het zijnde in zijn aanwezigheid. De methode is dan de subjectiviteit, de beweging van de gedachte.
  2. Husserl doet een oproep tot een methode waardoor de zaak zelf tot aanwijsbare gegevenheid komt. De zaak is de absolute subjectiviteit (‘het principe aller principes’). De methode is daarom de fenomenologie: de gegevenheid in de subjectiviteit.

Conclusie: de zaak zelf ligt vooraf al vast: het is de subjectiviteit. De oproep gaat om de presentatie ervan.

c. De onverborgenheid van ‘de zaak zelf’

Zoals Eckhart zou zeggen: let nu goed op!

  1. Hegels speculatieve dialectiek of Husserls fenomenologie zijn wijzen waarop de zaak tot schijnen tegenwoordig wordt.
  2. Het schijnen gebeurt binnen een licht, een helderheid, waardoor het schijnen kan.
  3. De helderheid berust in een open ruimte. De strijd tussen helderheid en duisterheid speelt binnen een open speelruimte. Er heerst al een vrije omgeving die de gang van het speculatieve of fenomenologische denken pas zijn doorgang schenkt.Deze openheid noemt Heidegger Lichtung, open plek in het bos, waar de bomen zijn weggelicht. ‘Licht’ hier niet in de betekenis van het tegengestelde van donker (Duits: licht), maar van het tegengestelde van zwaar (Duits: leicht). De Lichtung is namelijk voor al het aan- en afwezig-zijn. ook voor licht en donker. De lichtstraal van het evidente dat aan het speculatieve of fenomenologische denken oplicht, kan pas schijnen in een openheid.

d. Aletheia als Lichtung en als waarheid

Alle filosofie is reeds in de Lichtung ingelaten, maar weet er niets van. Het is filosofisch gezien niets. Plato besefte nog wel dat de idea op het licht was aangewezen, maar niet dat er geen licht kan zijn zonder Lichtung.

In het begin van de filosofie bleef de Lichtung ongedacht, maar wel genoemd, namelijk: aletheia. Vanaf Aristoteles is de aletheia ontotheologisch (metafysisch) gedacht. Aletheia vertalen we tegenwoordig daarom als waarheid. Waarheid is:

  • overeenstemming van de kennis met het zijnde (t/m de Middeleeuwen)
  • of het zeker weten van het zijnde (vanaf de Nieuwe Tijd)

Aletheia als Lichtung is echter niet waarheid, want het maakt waarheid pas mogelijk.

Eindelijk is dan het tijd voor ‘een stukje zelfkritiek’. Voorheen beweerde Heidegger dat aletheia oorpronkelijk als onverborgenheid, als Lichtung, was gedacht en vervolgens was veranderd (geperverteerd) in waarheid. Hier corrigeert hij zichzelf: reeds bij Homerus is aletheia als juistheid van het voorstellen en niet als Lichtung ter sprake.

Waarom bleef de onverborgenheid zolang verborgen? Wellicht omdat zich verbergen het hart van de Lichtung uitmaakt.

Slot: het einde van de filosofie en de opgave van het denken

Het einde van de filosofie is de voleinding van het funderend voorstellen in de planetaire expansie van de cybernetische, technische wetenschappen. Een niet-wetenschappelijk, niet-metafysisch denken vermoedt dat dit voortwoedende en -woekerende denken, spreken en handelen (Nietzsche: als een stroom die naar zijn einde wil) speelt binnen een vrije en open speelruimte waarvan het geen weet heeft en misschien zelfs niet wil hebben. Dit vermoedende denken poogt een omslag in het denken voor te bereiden naar een denken dat de fixatie op de zaak van het denken loslaat, de onverborgenheid toelaat en zich ermee inlaat, en het als zichzelf laat zijn.

Het vermoedende denken lijkt irrationeel en vaag, maar als het technische denken er niets van weet en niets wil weten opdat het voortrazen kan (denken kost tijd en tijd is geld), dan is het vermoedende, gelaten denken juist uiterst nuchter en het technische denken uiterst irrationeel, zo houdt Heidegger ons voor.