De nieuwe Denker des Vaderlands Marli Huijer presenteert zich als ‘Denkeres’ des Vaderlands. Zij beweert dat er wat betreft filosofisch nadenken er een verschil is tussen mannen en vrouwen. Zij zegt hierover:
“Vrouwelijke filosofen brengen andere thema’s in, met eigen accenten. Zo had Hannah Arendt het over ‘nataliteit’, geboortelijkheid, terwijl filosofen van Plato tot Heidegger de sterfelijkheid centraal stelden.” Trouw.nl 26-2-2015
Of mannen en vrouwen filosofisch anders nadenken? Meestal doen ze dat beide niet. Ik ga in op haar bewering dat filosofe Arendt het andere thema ‘geboortelijkheid’ inbrengt, terwijl de mannelijke filosofen de sterfelijkheid centraal stelden. De uitspraak staat tussen aanhalingstekens, dus ik ga er vanuit dat ze dit letterlijk zo gezegd heeft; Trouw is immers te vertrouwen. Ik zal laten zien dat deze uitspraak onjuist is.
Grieken: onsterfelijk ziel
Eerst: “terwijl filosofen van Plato tot Heidegger de sterfelijkheid centraal stelden.” – Stelden al deze filosofen de sterfelijkheid centraal?
Plato spreekt inderdaad van de dood (o.a. Phaedo, Timaeus) en met een enige goede wil zou je dat een centrale kwestie voor hem kunnen noemen. Maar Plato geloofde in zielsverhuizing en de onsterfelijke ziel. De dood is slechts de scheiding van het lichaam en de eeuwige ziel. Voor hem staat dus juist niet de sterfelijkheid maar de eeuwige ziel centraal. Niet sterfelijkheid, maar eeuwigheid. En Plato zette de toon voor de volgende 2000 jaar. Alleen wat betreft Aristoteles is het omstreden wat zijn positie is, maar tot en met de Middeleeuwen huldigden de grote filosofen en theologen de leer van de onsterfelijke ziel.
Nieuwe Tijd: twijfels aan de eeuwigheid
Met de wetenschappelijke revolutie komt daar de klad in. Descartes noemt zijn werk Meditationes de prima philosophia, in qua Dei existentia et animae immortalitas demonstratur (Meditaties over de eerste filosofie waarin het bestaan van God en de onsterfelijke ziel worden bewezen), maar in de Franse vertaling van zes jaar later heet het niet meer om de onsterfelijke ziel maar om het verschil tussen ziel en lichaam te gaan (et la distinction de l’âme et du corps).
David Hume schreef vervolgens een Essay on the Immortality of the Soul, waarin hij betoogt dat de onsterfelijkheid van de ziel niet te bewijzen is. Kant is het daar zoals bekend mee eens: het is voor hem gegeven dat de onsterfelijkheid van de ziel niet te kennen is, maar deze gedachte moet om moreel te kunnen handelen als regulatief beginsel worden aangenomen. Deze twee denkers verzetten zich tegen de metafysische bewijzen van de onsterfelijkheid van de ziel, maar dat is niet hetzelfde als de sterfelijkheid van de mens in het midden denken. Integendeel, zoals we bij Kant zien.
De zekerheid van de dood
Bij Darwin blijkt de mens het resultaat van miljoenen jaren evolutie. Het leven komt voort uit de levenloze natuur. Waar zou dan de eeuwige ziel moeten zijn ingedaald? Heeft een mensaap een eeuwige ziel en waarom niet? Voor Nietzsche is de gedachte van de onsterfelijkheid van de ziel een ‘Jenseits’-voorstelling. De sterfelijkheid staat bij hem in zekere zin centraal: hij vraagt hoe het bestaan gerechtvaardigd is. De dood is voor hem het absolute einde, de enige zekerheid:
Der Gedanke an den Tod. — […] Und Alle, Alle meinen, das Bisher sei Nichts oder Wenig, die nahe Zukunft sei Alles: und daher diese Hast, diess Geschrei, dieses Sich-Uebertäuben und Sich-Uebervortheilen! Jeder will der Erste in dieser Zukunft sein, — und doch ist Tod und Todtenstille das einzig Sichere und das Allen Gemeinsame dieser Zukunft! Wie seltsam, dass diese einzige Sicherheit und Gemeinsamkeit fast gar Nichts über die Menschen vermag und dass sie am Weitesten davon entfernt sind, sich als die Brüderschaft des Todes zu fühlen! Es macht mich glücklich, zu sehen, dass die Menschen den Gedanken an den Tod durchaus nicht denken wollen! Ich möchte gern Etwas dazu thun, ihnen den Gedanken an das Leben noch hundertmal denkenswerther zu machen. (FW 278)
Maar meer dan om de sterfelijkheid, in het licht van de dood als enige zekerheid, gaat het hem om het leven en hoe dat uit te houden is. De vraag naar het leven staat bij Nietzsche centraal. Leven en bij gevolg de geboorte.
Heidegger en Arendt
Nu: “Zo had Hannah Arendt het over ‘nataliteit’, geboortelijkheid” – Inderdaad speelt in Heideggers Sein und Zeit de dood een structurele rol, maar in latere werken niet meer zo expliciet. Het gaat hem echter om de vraag naar de zin van het zijn, niet om een existentialistische of antropologische studie van de dood. Hannah Arendt zei tegen Heideggers nadruk op de dood in, de geboorte als nieuwe mogelijkheid en vrijheid te benadrukken. Maar dat is ten eerste slechts polemiek en een schijntegenstelling. Heidegger brengt in Sein und Zeit ook de geboorte ter sprake, namelijk, als geworpenheid, en hij schrijft over het herwinnen van mogelijkheden als mogelijkheid, dat hij vrij-zijn noemt. En ten tweede boeide het hem niet welke thema’s van de mens wel of niet aan bod komen, of volledig recht wordt gedaan aan alle aspecten van de mens. Hij spreekt van de dood in het teken van de vraag naar de zin van het zijn. Staat Arendts ‘nataliteit’ ook in dat teken?
Zover ik weet zei Arendt niet: de geboorte is een thema dat ik als vrouw inbreng en centraal stel. Waarom zou een vrouw daar iets anders van te denken hebben als de man? Geboren-worden en sterven treft man en vrouw gelijk. Baren doet alleen de vrouw, maar daar gaat het Arendt niet om.
Conclusie: de filosofen van Plato tot Heidegger stelden niet de sterfelijkheid centraal. Hannah Arendt is niet een denker die als vrouw een nieuw thema inbrengt.
Het stellende denken
Huijer spreekt in termen van een thema inbrengen en centraal stellen. Inbrengen en centraal stellen doen parlementariërs en andere vergadertijgers. Is het filosofisch denken een kwestie van vergaderen? Brengt een zelfstandig denker(es) een thema in om die centraal stellen? Waar haalt hij of zij dat thema vandaan? Hoe doet hij of zij het centraal stellen? Dat denken een kwestie van stellen is, is zelf geen nieuwe gedachte maar komt uit de traditie voort en plant zich over onze hoofden heen in ons voort. Dát is geen nieuw thema dat Huijer als vrouw kan inbrengen. Gedachteloos noemt ze het denken een vorm van stellen. Man en vrouw worden gelijk getroffen door deze gedachteloosheid, door deze afhankelijkheid van de overgeleverde taal die door ons heen spreekt. Als vrouw of man menen hier autonoom een thema in te brengen en centraal te stellen, dat is geen filosofie, maar een illusie.
Een voorbeeld: Nietzsche brengt niet het thema van de sterfelijkheid of de doelloosheid van het leven in om het centraal te stellen in het debat. Hij werd getroffen door de totale doelloosheid van het krioelende leven op de in het luchtledige rondtollende aardbol. De gedachte van een eeuwige ziel verschijnt dan als een troostende illusie. De wens is de vader van de gedachte. Nietzsche stelt niet de sterfelijkheid centraal, maar het sterven tekent het denken van Nietzsche. Ook zijn ontsnappingsgedachte van de wil tot macht: het streven naar de stimulans van de zelfoverwinning, welk machtsgevoel de vermoeiende gedachte van het doelloze leven moet overwinnen.
Er is er al een denker geweest die zijn sterfelijkheid in het midden van zijn denken heeft? Die weer sterveling is geworden? Het is nog altijd wachten op een Denker des Vaderlands die door het denken getroffen is, die nadenkt bij de moedertaal van het vaderland. En ‘denker’ duidt niet op een man, maar is sekseneutraal.
Verder lezen
S. Slager, De nieuwe ‘Denker des Vaderlands’ wil tussen de mensen staan (Trouw 2015)
T. H. Huxley, The Views of Hume, Kant, and Whately upon the Logical Basis of the Doctrine of the Immortality of the Soul (1870)
G. T. M. Visser, De bezinning op de dood in de moderne filosofie (Wapenveld dec. 2000)
Th. C. W. Oudemans, Gedachten der Geslachten (Wallenbeeks Nieuwsbrief 10)