David Foster Wallace, The Pale King

Voorstel: maak van juli de Maand van het Spanningsloze Boek. Alle pageturners op een hoop achterin. Vooraan: wikkels ‘Niet gezien bij DWDD’, het plot onthuld op de achterflap, blurbs: ‘Totaal niet hilarisch’, ‘Wilde na elke pagina wegleggen’, ‘Saaier dan het mijne – Grünberg’.

David Foster Wallace had zijn boek Infinite Jest (1996) de werktitel A Failed Entertainment gegeven. Hij wilde namelijk het entertainment van de postmoderne ironie overstijgen. Het boek werd echter een hit, zodat hij zich afvroeg of het niet toch te entertaining was. Je kunt ironische kritiek leveren op de entertainment- en consumptiecultuur, je vrolijk maken over de snelle stompzinnigheid van de tv, ironisch twitteren over politiek – het blijft allemaal entertainment. Infinite Jest trekt drie verhaallijnen: oedipale perikelen rond een tennisacademie, bizar Québécois terrorisme  in een nabije-toekomst-scenario waarin een zwaar vervuilde Verenigde Staten die NAVO heeft ingeruild voor een ONAN om het afval bij de buren te dumpen en  verhalen rond een rehab-tehuis. In de laatste verhaalt  een medewerker van het tehuis, zelf ook recovering addict, zijn worsteling met zijn ongeloof in de slogans van de Anonieme Alcoholici. De AA werkt met enorme clichés, een geloof in een hogere macht en dat alles zonder enige ironie. De AA is een ironievrije zone, en het werkt nog ook om van de verslaving af te komen. De lezer van het boek komt echter niet van zijn entertainmentverslaving af.

Voor zijn volgende boek koos Wallace daarom de saaiste omgeving die hij kon bedenken: de federale belastingdienst, de IRS. Met zijn zelfmoord in 2008 is het boek onvoltooid gebleven en kunnen we slechts dromen over hoe goed het eindresultaat zou zijn. Het beschikbare materiaal is gepubliceerd als The Pale King (2011), altijd nog ruim 500 pagina’s, maar lang niet af. Uit de meegedrukte notities blijkt dat het zijn plan was om een vervelend boek te schrijven. En wel zo vervelend dat je door de verveling heen zou kunnen breken naar een ‘constante gelukzaligheid van concentratie’. Het boek speelt in de jaren 80, toen alle aangiftes nog met de hand, hoewel met extra gegevens uit het centrale mainframe, werden nagezien of ze nader gecontroleerd zouden moeten worden. De verveling van dag na dag aangiftes doorspitten. De eindeloze regels en procedures die je moet leren. De interne bureaucratie.

Wallace wilde diverse plots opzetten die op niets zouden uitlopen. Ook vervelend voor de lezer dus. En wonderlijk genoeg, in sommige passages is het hem gelukt om deze ‘mystieke verveling’ even op te roepen. Deze inzet is bij mijn weten uniek. In de negentiende-eeuwse literatuur waar verveling (ennui) een grote rol speelt, wordt eraan geleden (Baudelaire, Flaubert) of is het een decadente pose (Huysmans). Een doorbraak van totale verveling naar gelukzaligheid is geen onderwerp.

Tegen drukkende verveling is postmoderne ironie niet opgewassen, moet Wallace gedacht hebben. Het fascinerende is dat hij nog verder gaat, dat drukkende verveling kan transformeren in bliss. ‘Saai’, ‘vervelend’ is een predicaat dat we – negatief bedoeld – aan boeken, films en wat al niet toekennen. Maar wellicht moeten we de verveling uitzitten. Wat in begin saai lijkt, kan omslaan in gelukzaligheid.