Kundun en laten

In de film Praesentia volgen we het leven van paus Pius VI (1775-1799): een nederig man met gevoel voor humor die zich serieus aan zijn zware taak wijdt. Begeleid door de spirituele klanken van Arvo Pärt genieten we van de pracht en praal van de pauselijke ceremonies en maken we het rooms-katholieke summum mee: het mysterie van de transsubstantiatie. De filmer is eerlijk en toont ons ook de kleine vlekjes van de Heilige Stoel: vrouwen hebben geen macht en af en toe sluit de curie de Heilige Vader af van problemen. De zorgen van de paus nemen toe na de Franse Revolutie. In Frankrijk komt een anti-klerikaal bewind aan de macht dat dreigt de Pauselijke Staat in te nemen. De Fransen willen namelijk hun ‘Verlichting’ exporteren naar de vredelievende religieuze staat, waarvan de spirituele regering van heilige mannen door de oorlogszuchtige Fransen als ‘feodaal’ en ‘middeleeuws’ wordt afgedaan. Afgewisseld met shots van het schone Italiaanse landschap zien we de spanningen oplopen. De andere grootmachten weigeren steun. Een slechte afloop hangt in de lucht.

Kundun

Deze film bestaat niet, ik heb hem verzonnen. Maar wat zouden de reacties zijn, als Martin Scorcese deze film zou hebben gemaakt? ‘Katholieke propaganda’, ‘Zwaar geromantiseerd’, ‘Ongeloofwaardig’, want men zou de machtsstrijd binnen de curie missen, de morele en materiële corruptie, de hypocrisie, de verborgen geldstromen, de geheime seksspelletjes. Deze film maakte Scorcese niet, maar wel Kundun (1997), over het leven van de Tibetaanse dalai lama.

Mijn punt is niet dat de situaties van de paus en de dalai lama of van de Pauselijke Staat en Tibet hetzelfde zijn. Maar dat Scorcese wel geloofwaardig een geromantiseerde film over Tibet kon maken en dat hij dat niet zou kunnen over ‘zijn eigen’ Vaticaan, of enig andere kerk. (Zijn andere religieuze (?) werk, de geniale film The Last Temptation of Christ, gaat niet over de kerk) Hoe kan dat? Anders dan het Vaticaan is Tibet de westerse fantasie van een spirituele gemeenschap. Een spiritueel land van vredelievende, wijze en heilige mensen die met humor door het leven gaan, wier ongeluk en lijden door materialistische machten van buiten wordt veroorzaakt, te weten kapitalo-communistisch China en de westerse gedogers. We kunnen fantaseren dat al te menselijke gedrag als hypocrisie, opportunisme, belangenbehartiging niet voor Tibet opgaat.

Doen en laten

De serie Doen & laten (BOS) gaat over een Haarlems gezin met een oververmoeide moeder. Zij is de regisseur en hoofdpersoon van de serie. We zien haar van alles doen (!) om haar oververmoeidheid en continue stress aan te pakken: van een moestuin beginnen tot mediteren, van gezonder eten tot geestelijke adviezen van goeroes. Het helpt allemaal niets. Sterker nog, de fantasie om als ‘zen-mama’ door het leven te gaan zorgt vooral voor extra stress, want het lukt (uiteraard) niet om alles rustig te doen zonder te ergeren of te stressen en zo de perfecte ouder te zijn. Het falen zorgt voor schuldgevoel en de opjagende gedachte dat het nooit goed genoeg is. In de slotaflevering blijkt (* spoiler alert *) de oververmoeidheid vooral een eenvoudige financiële oorzaak te hebben: het te dure huis vereist dat beide ouders naast het draaiend houden van het gezin te veel moeten werken.

Waarom zendt de boeddhistische omroep dit uit? Want is het boeddhisme niet een van de schijnoplossingen die het eigenlijke probleem niet oplost? En zorgt het zen-mama-ideaal niet voor extra stress? Zelf meent de regisseur dat ze erdoor geholpen is; door de zoektocht kan ze namelijk ‘het plaatje van het perfecte gezin’ loslaten en dus het huis verkopen en minder gaan werken. Dat klinkt toch meer als zelfhulpboekjestaal dan boeddhisme.

Van fantasie naar filosofie

Kundun en Doen & laten zeggen iets over de boeddhisme-receptie in het westen. Kundun toont dat we het boeddhisme als een ideaal van een spiritueel leven fantaseren. Doen & laten toont dat het nastreven van deze fantasie in het tegendeel kan verkeren. De naoorlogse gedachte dat het materialistische Westen verlicht zou kunnen worden door het spirituele Oosten is nog springlevend, ondanks de voorlopige (?) mislukking.  Yoga (juk) was in India een poging om het lichamelijke te beheersen opdat het geestelijke met het goddelijke onder een juk verenigd wordt. Yoga is in het westen een reeks ontspanningsoefeningen voor het lichaam van de gestreste werknemer. Boeddhistische meditatie heeft als doel uit de reïncarnatiecirkel van lijden te stappen. Mindfulness is in het westen een ontspanningstechniek voor de geest van de gestreste werknemer.

Het boeddhisme wordt in het westen ontvangen binnen het westerse denken. Ons denken ontvangt de spiritualiteit uit het oosten als technieken om onze geestelijke problemen op te lossen. Deze gefantaseerde oplossing zou moeten leiden tot een toestand van spirituele rust. Wat wij onder ‘zen’ verstaan, zegt meer over ons dan over zen. We denken het leven als een reeks van problemen die moeten worden opgelost. Een goede oplossing lijdt tot geluk. De oplossing is echter nooit voltooid. Het uiteindelijke probleem, de dood, laat zich niet oplossen. Vermoedelijk is het probleem-oplossing-denken zelf … eh, het probleem? Je kunt echter niet zomaar uit dit denken stappen, zoals zelfhulpboeken je zouden doen laten geloven. Om werkelijk een gesprek aan te gaan met het boeddhisme en niet met een fantasie, is een westerse bezinning op het westerse denken nodig. En dat betekent een bezinning op de taal van ons denken: de opgave van de filosofie. In vertaling van het oosten naar het westen verandert dharma, zen, Tao in een techniek om problemen op te lossen. We hebben dus niet allereerst oosterse religie, maar westerse filosofie nodig.