Enige filosofische lessen van de kredietcrisis

Door de stagnerende Amerikaanse huizenmarkt stortte in 2007 de waarde van securities van opgeknipte subprime hypothecaire leningen in. Dit bracht uiteindelijk allerlei banken in problemen. De overheden hadden de les van de Grote Depressie geleerd en grepen dit maal wel in bij banken die too big to fail waren. Deze maatregelen en de stokkende economie brachten echter de overheden zelf in problemen, met name in de eurozone. Sindsdien worstelen regeringen met budgettaire problemen en oplossingen voor de korte termijn (bezuinigingen). Hopelijk zullen ook de oplossingen voor de lange termijn in beeld komen. Onze vraag is hier echter: zijn er ook filosofische lessen te trekken uit de kredietcrisis?

De onzichtbare hand werkt niet voor banken

De eerste les ligt voor de hand: Adam Smith’s gedachte van de onzichtbare hand werkt niet, in ieder geval niet voor banken. Deze gedachte (bij Smith zelf uiteraard subtieler) stelt dat als iedereen zijn eigen belangen maximaliseert, zonder het algemeen belang mee te rekenen, de collectieve welvaart toch toeneemt.  Onder invloed van o.a. deze gedachte heeft men de afgelopen decennia gepleit voor meer marktwerking en deregulering (‘minder regels’). Maar niemand heeft overzicht van zijn eigen belangen. Bovendien wint het korte-termijn-belang vaak van het lange-termijn-belang. Daarnaast werkt het laissez-faire een klimaat in de hand waarin je alleen kunt overleven als je immoreel bent. Werknemers van Spaanse banken moesten bijvoorbeeld risicoproducten slijten aan arme weduwen om de hoek. Het eigen belang – wiens eigen eigenlijk? – zijn gang laten gaan werkt op zijn zachtst gezegd niet altijd positief uit.  De financiële sector moet dus sterk gereguleerd worden om dat tegen te gaan. De door een lachende Gerrit Zalm bewerkstelligde deregulering was een slecht idee. Wie het laatst lacht…, maar over de economie lacht voorlopig niemand, hoogstens als een boer met kiespijn.

Pas op voor postideologisch pragmatisme!

Over ideeën gesproken: deregulering en marktwerking werden vaak gepresenteerd als pragmatische maatregelen, bedoeld om de economische groei te stimuleren. Ook linkse partijen stemden in en/of voerden het uit (zoals de ‘derde weg’-sociaal-democraten Wim Kok, Gerhard Schröder, Tony Blair). Wim Kok sprak van het afschudden van de ideologische veren. Anderen beweerden, dramatischer, dat we in een postideologische tijd leefden. Helaas, wat gepresenteerd werd als pragmatisme blijkt ideologisch gemotiveerd. De (neo)liberale marktideologie van de onzichtbare hand. De ideologie is dus terug van nooit weggeweest. En de ideologiekritiek bijgevolg ook.

Het belang van het virtuele

De filosofie is begonnen met de vraag naar het wezen van het voorhanden, in de blik liggende zijnde, naar wat dit ding hier is. Wat is een security? Wat is een financieel product? Vroeger kreeg men nog een fraai versierd papier als bewijs van een aandeel, zoals het beruchte aandeel in de Russische spoorwegen. Tegenwoordig is een financieel product volledig virtueel, een getal op een scherm. Zoals Marx al zei: ‘alles wat vast is versmelt tot lucht’ (Het Communistisch Manifest). Het financieel product is geen fysiek voorwerp, maar iets dat slechts toegankelijk is via een interface. De virtualisatie geldt niet alleen voor financiële producten. Denk niet alleen aan het internet, maar bijvoorbeeld ook aan de strippenkaart. Voorheen een fysieke kaart waarop je kon zien hoeveel lege strippen je had en dus hoever je ermee kon reizen. Nu heb je een OV-chipkaart, die je slechts met behulp van een automaat kunt aflezen om te zien wat het resterende saldo is. Het virtuele is echter niet slechts inbeelding. De handel in credit default swaps is niet slechts windhandel, want met de kredietcrisis zijn vele miljarden verdwenen door iets zuiver virtueels. De kredietcrisis toont de werkelijkheid van het virtuele. De gangbare cultuurkritiek die klaagt over materialisme en Verdinglichung rijdt een scheve schaats. De gedachten moeten niet meer gaan naar Adam Smith’s onzichtbare hand, maar naar Marx’ begrip van het warenfetisjisme.

De verbeelding aan de macht

Het virtuele  is niet slechts het elektronische getal achter een interface. Het is ook inbeelding en verbeelding. De banken deden het voorkomen of alles goed ging, alsof men het kapitaal liet groeien in plaats van op de pof leefde. Strakke krijtstreeppakken, snelle sportauto’s, transparante kantoortorens. Fukuyama schreef in dezelfde tijd zijn ideologische fantasie van ‘de einde van de geschiedenis’, van het duizend-jarig rijk van het liberaal-democratisch kapitalisme. De Amerikaanse overheid wilde dat de banken ook aan niet zo kredietwaardige types hypothecaire leningen gaven, zodat zij eveneens konden meedelen in de Amerikaanse Droom. Het virtuele van de inbeelding, fantasie, droom. De hedendaagse filosofie heeft de neiging zich te richten op betekenis, taal, de werkelijkheid. Zien we een film, dan proberen we er een interpretatie van te geven, om te zeggen wat het betekent. Ten aanzien van het leven vragen we allereerst naar zin en betekenis. Filosofie als hermeneutiek. De psychoanalyticus Lacan onderscheidde echter naast het symbolische (wereld van betekenis) en het reële ook het imaginaire. Volgens Žižek zou zijn werk als een kritiek van het zuivere verlangen gelezen kunnen worden. De kredietcrisis wijst de filosoof op het belang van het imaginaire. Het verlangen (naar geld, status), dat een veel grotere rol in de economie speelt dan rationele keuze. En is niet de film, een van de populairste culturele vormen, een wereld van fantasie, droom en verlangen? En welk niets tracht het verlangen op te vullen?