God is zintuiglijk niet vast te stellen
Het is tegenwoordig algemeen bekend: God bestaat niet. God kunnen we immers niet horen, niet zien, niet ruiken, niet proeven en niet aanraken. ‘God’ is kortom niet zintuiglijk vast te stellen.
God is intellectueel niet vast te stellen
In sleutelparagraaf 20 van zijn boek Gelatenheid bespreekt Gerard Visser Eckharts preek Quasi stella matutina. In deze preek stelt Eckhart de vraag ‘wat is God?’
Ten eerste, God is geen zijnde, want God is het ene in de vele dingen. Het ene is niet te lokaliseren in één van de dingen en is dus boven hen. Net zoals, volgens de aristotelische metafysica, de ziel niet in één orgaan (zoals het hart) te vinden is, maar de eenheid van het gehele lichaam is.
Ten tweede, God is geen doel, want God heeft aan zichzelf genoeg: hij is een ongedeelde eenheid. Als hij een doel zou zijn dat de mens met middelen zou moeten overbruggen, dan zou hij geen ongedeelde eenheid zijn.
Ten derde, God is geen zijn en geen van de tien categorieën van Aristoteles hebben op hem betrekking. God is boven alle zijn verheven, hij werkt ‘in de wijdte’, in het niet-zijn. Het ontbreekt hem aan niets, maar geen bepaling (van substantie tot relatie) kan zijn wezen treffen.
Dat God een zijnde, een doel voor de mens, een zijn of substantie is, is typisch een bewering uit de theologie. Het ontkennen van deze beweringen is de weg van de negatieve theologie. Dat geen intellectuele bepaling ‘God’ treft, betekent dat God niet alleen zintuiglijk, maar ook intellectueel niet vaststelbaar is.
Alleen God is goed, dat wil zeggen het meest mededeelzame
In de preek draait Eckhart met merkbaar genoegen de zaken plotseling om: ‘Niemand is goed dan God alleen’. (Eckhart was niet afhankelijk van de hardheid van de kerkbanken om zijn gehoor alert te houden). Alleen God is goed, want goed is wat zich geeft (sich gemeinet). De dingen hebben niets van zichzelf en geven niet werkelijk zichzelf. Alleen God geeft zichzelf. God is het zichzelf meest gevende (daz aller gemeineste)
Twee niveaus van waarheid
Hoe kan Eckhart dit zeggen: eerst, God is niet intellectueel vast te stellen en vervolgens, God alleen is goed, het meeste meestdeelzame. Is dat niet tegenstrijdig? Nee, zegt Visser, de tegenstrijdigheid is schijn. De schijnbare tegenstrijdigheid wijst op ‘twee radicaal verschillende niveaus van waarheid’.
Enerzijds het niveau van de vaststelbaarheid: wat de mens zintuigelijk of intellectueel vanuit de mens kan vaststellen. Visser noemt dat intentionele kennis.
Anderzijds dat wat het leven van zich uit openbaart. Visser noemt dat spirituele waarheid. Waarheid is hier niet wat de mens vast kan stellen, maar wat zichzelf te kennen geeft. De ‘spirituele waarheid’ is zelfs oorspronkelijker, want je kunt alleen iets vaststellen wat zich reeds te kennen heeft gegeven. Dit begrip van waarheid betreft het goede in het bijzonder. Wat goed is, laat zich niet vaststellen, maar het blijkt in de loop van het leven of iets wel of niet goed is. Waarheid in deze zin is openbaring.
God = het meest medeelzame
Eckhart zegt: ‘Daz is guot, daz sich gemeinet’ (dat is goed, dat zich …) Hoe moeten we sich gemeinet te vertalen? Het Middelhoogduitse sich gemeinen herbergt twee betekenissen: zich mededelen en zich verenigen. In de vertaling tot een van beide of tot ‘geven’ gaat altijd iets verloren. ‘Got ist daz aller gemeineste’: God is het meest mededeelzame en verenigende. Visser wijst op de radicaliteit van deze uitspraak.
Eckhart zegt niet: God is het meest mededeelzaam, waarin mededeelzaamheid (M) als een eigenschap van het subject God (G) wordt aangesproken. Formeel-logisch vat ik het zo samen: M(G).
Hij zegt: God is het meeste mededeelzame. God is identiek aan het meest mededeelzame. Formeel-logisch: G=M of zelfs G≡M.
Wat is God? Eckhart: God is geen zijnde, maar het gebeuren van verenigende zelfmededeling.
Wetenschappenlijke claim op waarheid
In Eckharts antwoord schuilt een ander, oorspronkelijker begrip van waarheid. Dit nota bene via de theologie gewonnen begrip van waarheid is voor ons van belang, want wij leven in een tijd waarin de (natuur)wetenschap de waarheid in zijn geheel claimt. De wetenschap stelt vast wat waar is of niet. Alles wat buiten de wetenschappelijke vaststelbaarheid valt, is een kwestie van geloof. Binnen deze reductie van waarheid verschijnen ‘geesteswetenschappen’, theologie, filosofie en kunst louter als culturele of zelfs linkse hobby’s. Zelfs de filosoof Peter Sloterdijk noemt de filosofie een humanistische boekenclub (in zijn voordracht Regeln für den Menschenpark).
Filosofie en de fenomenologische waarheid
De wetenschap beweegt zich echter binnen een bereik dat zich al geopend heeft, zonder dat de wetenschap deze openbaring zelf kan begrijpen. Dat is de taak van de filosofie.
De filosofie is historisch geen linkse hobby of humanistische boekenclub, omdat zij de baarmoeder van de natuurwetenschap is. Het domein van de wetenschap heeft zich in het filosofisch denken geopenbaard, zonder dat de denkers dit overigens zo beseften: zij zagen het als hun eigen verdienste. De wetenschap is niet, zoals Comte het voorstelde en zoals men vaak denkt, een natuurlijke ontwikkeling in het proces van vooruitgang: van het theologisch-fictieve stadium via het metafysisch-abstracte stadium naar het wetenschappelijk-positieve stadium. Het ontstaan van de wetenschap gebeurde alleen binnen de Europese filosofie en is van daaruit over de hele globe verspreid.
De filosofie zou tegenwoordig geen linkse hobby of humanistische boekenclub moeten zijn, omdat de wetenschap het mens-zijn reduceert. Het hoogste van de mens – dichten, denken en danken (kunst, filosofie en religie) – wordt voorgesteld als bijvoorbeeld (achterhaalde) statussymbolen om indruk te maken op de vrouwen met de oog op de voortplanting, zoals de excessieve veren van de pauw. Nietzsche beklaagde deze reductie als de Verkleinerung van de mens. Wil je niet dat je bestaan voorgesteld wordt als het functioneren van een machine, in een kringloop van consumeren en produceren, dan is de filosofie noodzakelijk. En niet de filosofie die zich ledig houdt met het oplossen (in beide betekenissen) van loze puzzels, maar die ‘waarheid’ begrijpt als het van zich uit tonen van het zijnde wat het in wezen is. Formeel: de filosofie als fenomenologie.
Bibliografie: