Bachcantate 56

Het is niet eenvoudig, zo niet onmogelijk om iets zinnigs van muziek te zeggen. Je kunt je waardering of afkeuring uitspreken, het is mooi of lelijk, goed of slecht. Je kunt iets zeggen van de uitvoering, over het leven van de componist en zijn levenssituatie tijdens het componeren, over het tempo, over het contrast, etc. Maar dat alles valt in het niet bij het beluisteren van de muziek zelf. Waarom toch het gepraat en geschrijf over muziek? Alleen omdat het schrijver er aardigheid in heeft en de lezer ook ‘en de rest is onzin’, zoals Karel van het Reve over literatuurgeschiedenis zegt? Nee, het is meer dan dat. Van elke stukje over muziek is te hopen dat het de luisterervaring verandert, aanvult, verrijkt. Je hoort na het lezen ervan iets meer, iets anders, iets beter.

De tekst

Het wordt nog ingewikkelder, althans voor het denken, niet zozeer voor het luisteren, als er tekst meegemoeid is. Is de tekst ondersteuning van de muziek of andersom? Of staan beide in dienst van het drama? Een (beter) begrip van de tekst kan de luisterervaring ook verrijken. Schuberts Winterreise, Bachs Matthäus Passion, klinken weer anders in het Nederlands, ook al heeft Jan Rot het hier en daar wat te plat of gesjeest vertaald.

Bach is voor de zgn. klassieke muziek wat Socrates is voor de filosofie. Zijn voorgangers, zoals de -elli’s, zou men eigenlijk gelijk de pre-socraten de pre-bachianen moeten noemen. Is Bach de Socrates, de Christus, dan is, vergeef mij de flauwe grap, Maarten ‘t Hart zijn profeet. Van Bachs cantate 56 zegt hij:

Dit is een van de geweldigste cantates die Bach componeerde. Een van de ontroerendste momenten in het hele oeuvre van Bach vind je hier. Als de bas zingt: ‘Da leg’ ich den Kummer auf einmal ins Grab, da wischt mir die Thränen mein Heiland selbst ab’, zou je er zelf ook bij gebaat zijn als een heiland je een papieren zakdoekje aanreikte. In het slotrecitatief wordt nogmaals aan de tranen afwissende heiland gerefereerd. Een adembenemend moment. (Maarten ‘t Hart, Johann Sebastian Bach)

Het beeld van de tranen afwissende heiland is inderdaad de meest pregnante van deze cantante.

Nu zou je zeggen dat het begrip van de christelijke tekst van de cantate, geschreven door Bach’s ‘vaste tekstdichter’ Johann Franck – hoewel hij ook uit Luther put – voor de moderne, seculiere luisteraar niet zo gemakkelijk is. Maar ik schudde zo al drie interpretaties uit de mouw. Dat we zo weinig van Bach weten, wat zijn theologische denkbeelden waren, hoe vroom hij was, wat zijn muziekopvattingen waren, werkt vermoedelijk in ons voordeel. (Het is trouwens aan dezelfde Luther te danken er cantates zijn. Waar de rooms-katholieken er voorzichtig waren met muziek in de kerk, daar kreeg ze van gevoelsmens Luther meer ruimte. Calvijn was – conform zijn imago – strenger; Zwingli ging het verst: hij verbood het).

Het eerste vraagteken komt al bij de titel: ‘Ich will den Kreuztab gerne tragen’. Het dragen van het kruis is ook in het Nederlands idioom voor het dragen van het lijden, zoals bijvoorbeeld ‘elk huis heeft zijn kruis’. Het christendom pretendeert troost te bieden voor dit lijden, maar het lijden graag dragen, dat gaat ver.

De cantate bestaat uit 5 delen: 1. aria, 2. recitatief, 3. aria, 4. recitatief en arioso, 5. koor

1. Aria

Ich will den Kreuzstab gerne tragen,
Er kömmt von Gottes lieber Hand,
Der führet mich nach meinen Plagen
Zu Gott, in das gelobte Land.
Da leg ich den Kummer auf einmal ins Grab,
Da wischt mir die Tränen mein Heiland selbst ab.

Het ‘lyrisch subject’ draagt graag het kruis, want na het lijden leidt Gods hand naar het beloofde land, waar de heiland de tranen wegveegt.

2. Recitatief

Mein Wandel auf der Welt
Ist einer Schiffahrt gleich:
Betrübnis, Kreuz und Not
Sind Wellen, welche mich bedecken
Und auf den Tod
Mich täglich schrecken;
Mein Anker aber, der mich hält,
Ist die Barmherzigkeit,
Womit mein Gott mich oft erfreut.
Der rufet so zu mir:
Ich bin bei dir,
Ich will dich nicht verlassen noch versäumen!
Und wenn das wütenvolle Schäumen
Sein Ende hat,
So tret ich aus dem Schiff in meine Stadt,
Die ist das Himmelreich,
Wohin ich mit den Frommen
Aus vielem Trübsal werde kommen.

Niet alleen na het lijden, maar ook al tijdens het lijden steunt God de mens: hij is het anker van het schip; het leven is als een scheepstocht (het beeld wringt). Na het lijden brengt hij ons in het hemelrijk waar de zorgen van ons af vallen.

3. Aria

Endlich, endlich wird mein Joch
Wieder von mir weichen müssen.
Da krieg ich in dem Herren Kraft,
Da hab ich Adlers Eigenschaft,
Da fahr ich auf von dieser Erden
Und laufe sonder matt zu werden.
O gescheh es heute noch!

Tijdens het lijden is altijd zicht op het einde ervan. Als het juk van het lijden wijkt, dan hervindt de mens zijn adelaarskracht en vreugde.

4. Recitatief en arioso

Ich stehe fertig und bereit,
Das Erbe meiner Seligkeit
Mit Sehnen und Verlangen
Von Jesus Händen zu empfangen.
Wie wohl wird mir geschehn,
Wenn ich den Port der Ruhe werde sehn.

Da leg ich den Kummer auf einmal ins Grab,
Da wischt mir die Tränen mein Heiland selbst ab.

Het lyrisch subject kijkt verlangend naar deze rust uit.

5. Koor

Komm, o Tod, du Schlafes Bruder,
Komm und führe mich nur fort;
Löse meines Schiffleins Ruder,
Bringe mich an sichern Port!
Es mag, wer da will, dich scheuen,
Du kannst mich vielmehr erfreuen;
Denn durch dich komm ich herein
Zu dem schönsten Jesulein.

Sterker nog, hij verwelkomt daarom de dood in plaats van deze te vrezen. Zoals gezegd, ik geef drie interpretaties.

1. De metafysische interpretatie

De eerste interpretatie is de metafysische. Binnen de dogma’s van het metafysische christendom is God de Voorzienigheid die alles beschikt (heeft) [de alternatieven tussen haakjes betreffen sektarische meningsverschillen]. Hij resideert in de bovennatuurlijke hemel. De christen hoopt (streeft ernaar) dat zijn onsterfelijke ziel na zijn natuurlijke dood wordt (is) uitverkoren (desnoods pas na de Dag des Oordeels) om daarheen te gaan. De metafysische hemel is – mits we de al te letterlijke bijbelinterpretatie negeren, waaruit volgt dat het door de vele zonnestralen heel heet is – een ideale plaats van rust, geluk, vrij van lijden. Deze metafysische interpretatie past bij de tekst, maar het verlangen naar de natuurlijke dood dat eruit volgt is niet geheel zonder bezwaren, ja, misschien wel een teken dat je onsterfelijke ziel niet naar de hemel maar naar een wat onaangenamere plaats gaat. Bovendien doet deze interpretatie geen recht aan de ontroering van het innerlijk die uit de cantate spreekt. Het metafysische beeld is abstract, losgezongen van de ervaring. De metafysische God is geen anker dat je nabij staat, je met barmhartigheid vervult en je ‘ik ben hier’ toeroept.

2. De existentieel-mystieke interpretatie

Zo komen we bij de tweede interpretatie, de existentieel-mystieke. Niet dat ik meen dat Bach een mysticus was, hoewel we dat niet weten, maar het protestantisme is nu eenmaal weinig geneigd tot mystiek; ik weet eigenlijk alleen de schoenlapper Jakob Böhme. Het ‘hemelrijk’, het ‘beloofde land’ verwijzen niet naar een metafysische hemel die de natuurlijke dood te hopen is, maar naar een gelukstoestand als de stormen van het lijden zijn gaan liggen, als de tranen gedroogd zijn. ‘Na regen komt zonneschijn’ en daarin ziet de christen Gods hand. De ‘dood’ is niet de natuurlijke dood, maar de zgn. mystieke dood, de dood van de innerlijke oorzaken van het lijden, als je helemaal in de put zit en aan de grond geraakt bent. Uit deze dood kom je getransformeerd en herboren terug, wat ongetwijfeld met een hemels gevoel gepaard gaat (Eckhart: godsgeboorte in de ziel als daarvoor ruimte in de ziel is ingeruimd). Een bezwaar is echter dat de tekst voor zo’n transformerende gang door het lijden heen geen aanwijzingen biedt. Het kan even goed gaan over de gewone afwisseling van lijden en geluk.

3. De existentieel-muzikale interpretatie

Ik sluit af met een derde interpretatie, de existentieel-muzikale – de marxistische en freudiaanse interpretaties laat ik als oefening aan de lezer. Gods lieve hand die de tranen droogt is de muziek, of als je het iets minder blasfemisch wilt: is in de muziek. In de muziek roept ‘God’: ik ben bij je; de muziek troost je van het lijden. De muziek verandert matheid in vreugde en kracht. Een ervaring die we kunnen herkennen: muziek kan je stemming helemaal weer opruimen. De muziek als haven van rust – we zouden deze interpretatie ook schopenhaueriaans kunnen noemen (hoewel Schopenhauers favoriete componist Beethoven zou zijn, zijn oordeel over Bach is me niet bekend). Ik blijf wel enigszins verlegen zitten met het beeld van de dood: het zou ook in dit geval niet de natuurlijke dood zijn, maar het loslaten van de zorgen van alledag, het toelaten van de muziek waaraan je je overgeeft.