Neochronos: In onze vorige twee gesprekken bespraken we (1) wat ‘nihilisme’ betekent, (2) in hoeverre het volgens Nietzsche het allergevaarlijkst is en (3) onze indifferentie ten aanzien van zijn poging tot overwinning van het nihilisme.
- ‘Nihilisme’ bleek te betekenen: de radicale afwijzing van de overgeleverde hoogste waarden, doelen en zingevingen.
- Deze hoogste waarden zijn waarden die tegen het leven zijn gericht, maar het gevaar van het huidige nihilisme is dat het deze levensvijandigheid niet opheft, zodat de levensvijandigheid voortleeft op de wijze van de mechanische logica van de wetenschap, van het berekenende pragmatisme van de techniek en van de benepen kruideniersmentaliteit van de economie, die de plaats van de oude waarden inneemt.
- De overwinnig van het nihilisme ligt volgens Nietzsche in het beaming van de wil tot de macht, de fundamentele levenskracht van zelfverhoging met een innerlijke wereld van het zichzelf-overwinnen-willen, die hij onderscheidt van de louter mechanische kracht van de overlevingsrationaliteit. Dit onderscheid bleken wij niet meer te kunnen volgen: het élan vital is voor ons niet verschillend van het biologische rekenen.
De dwaze mens
Apollodoros: Ik vroeg me af wat nou het verschil is tussen atheïsme en nihilisme? Menigeen denkt dat we in de tijd van het atheïsme leven of in The Age of Skepticism, zo las ik in De Schriftkritiek betwist.
N: Ik stel voor om ons tot een van Nietzches bekendste aforismen, te weten Der tolle Mensch (Die fröhliche Wissenschaft 125), te wenden. Je kent het toch?
A: Jawel, maar ‘bekend zijn betekent echter nog niet waarlijk gekend zijn’ [bron niet ontsloten, red.]. Zoals bekend, wordt in het aforisme de leus ‘God is dood’ uitgesproken. Een dwaze mens zoekt op de markt met een lantaarn God. Hij wordt door de omstanders, de meeste ongelovig, uitgelachen. Hij zegt dat we God vermoord hebben, met als consequentie dat de ‘aarde van de zon is losgeketend’, de horizon is uitgewist. We dwalen door een oneindig niets. Tot slot vermeldt het aforisme, en daaruit blijkt hoe geestig Nietzsche is, dat de dwaas in verscheidene kerken is gespot, zijn (de dwaas is componist?) Requiem aeternam deo [= ‘Geef God de eeuwige rust’, een toespeling op Requiem aeternam dona eis domine, ‘God, geef hem de eeuwige rust’, de eerste regel uit het aanvangslied van de roomse dodenmis (na Vaticanum II helaas in onbruik). red.] aanheffend.
N: Hoezo is de verkondiger van die leus een ‘dwaze mens’?
A: Hij is dwaas in de ogen van de toehoorders. Het opvallende aan dit aforisme is dat de meeste toehoorders echter niet gelovige christenen zijn, maar ‘ zij die niet in God geloven’: atheïsten. Is de dolle mens dan een gelovige? Nee, hij is gelovige noch louter ongelovige. De on-gelovige is iemand die niet (meer) in God gelooft, maar verder niet verschillend van de gelovige.
N: Gewoonlijk onderscheidt men de posities gelovige en atheïst als uitersten, met posities als vrijzinnige, ietsist, agnost, e.d. daartussen. Nietzsche introduceert nu iemand die niet binnen dit onderscheid past. Hoe kan dat? Wat is het verschil tussen de atheïst en de dwaas?
A: De dwaas zegt net als de atheïst: ‘God is dood’. Bovendien zegt hij, wellicht net als de atheïst: ‘wij hebben God gedood, wij allen zijn moordenaars’. Hij geeft verder geen argumenten tegen het bestaan van God; ook blijft in het midden hoe wij dan precies Gods moordenaars (NB: genitivus objectivus) zijn. Het verschil is dat ‘de dwaas’ de gevolgen van de dood van God ziet en de atheïst niet. We kunnen niet van christendom overgaan naar humanisme, dwz. op gelijke voet verder: zonder God, maar met naastenliefde, gelijkheid van alle mensen (voorheen: gelijkheid van de zielen voor Gods aangezicht), vrijheid van de wil. Met de dood van God hebben we onze horizon uitgewist; is de aarde losgeketend van de zon; dwalen we door een oneindig niets.
N: Wat betekent dit beeld? ‘De zon’ lijkt me een verwijzing naar Plato’s grotgelijkenis, waarin de zon de idea tou agathou (het idee van het goede) gelijkt, dat boven aan de hiërarchie van idee boven zijnde staat. Het ‘losketenen’ zou wel eens naar Prometheus kunnen wijzen, degene die volgens de Grieken de mens het vuur (dwz. het verstand om het vuur te beheersen) heeft gegeven en daarvoor werd bestraft met ketening aan een rots (en later weer werd bevrijd).
A: Het betekent dat het oude oriëntatiepunt verdwenen is, niet alleen in ethische zaken, maar ook in filosofische, dwz. aangaande het denken. Het denken wordt niet meer geleid door het platonisme: de hiërarchie van geestelijke ideeën boven fysieke zijnden. De dood van God is niet alleen de opkomst van het ongeloof in de christelijke God (atheïsme), maar ook in het platoonse onderscheid tussen het bovennatuurlijke en het natuurlijke, dat 2500 jaar de dienst heeft uitgemaakt (nihilisme). De dwaas roept daarom uit dat dit de grootste daad van de geschiedenis is. De atheïsten beseffen echter de implicatie ervan niet, ze lachen hem uit; ze kijken hem bevreemd aan.
Het verschil tussen de dwaas, de nihilist, en de atheïst is dus dat het (1) niet louter om de dood van de christelijke God, maar van het bovenzinnelijke überhaupt gaat. En (2) de dwaas beseft, en de atheïist niet, dat het bovenzinnelijke de afgelopen 2500 jaar de zin van het leven heeft uitgemaakt en we zodoende nu voor een zinloos leven staan, dwz. het ontbreekt ons aan enig oriëntatiepunt.
N: Dat blijkt bijvoorbeeld daaruit dat we bepaalde gedachten aan de eigen haren willen optrekken en ‘zelf-evident’ tot universeel en fundamenteel verklaren, zoals de mensenrechten. Wat is de grond van de mensenrechten? De rede van de mens? En waar komt die vandaan? Niet meer van God…
Terwijl Neochronos en Apollodorus op het Stadhuisplein zo vurig in gesprek zijn, passeert Renaat Irregang, gekend Heidegger-kenner.
Heideggers Nietzsches Wort »Gott ist tot«
N: Hé, Irregang, ik had het net met Apollodoros over Nietzsches Der tolle Mensch. Wat zegt Heidegger daarvan?
Apollodoros maakt zich ondertussen uit de voeten.
I: Ik was eigenlijk op weg naar het café De Dikke Bult, maar het bier is geduldig. Zoals je weet, is Heidegger ongeveer in de tweede helft van de jaren 30 veel met Nietzsche ‘bezig geweest’. Zijn tekst Nietzsches Wort »Gott ist tot« vat het zo’n beetje samen. Toevallig heb ik mijn kopie van Holzwege bij mij, waarin deze tekst staat.
N: Als Apollodorus deze tekst op de universiteit zou inleveren, kreeg hij een dikke onvoldoende: het heeft geen inleiding of conclusie, het ontbreekt een heldere probleemstelling, hij maakt geen gebruik van kopjes en tussenkopjes, het onderwerp is te breed, hij geeft geen voor- en tegenargumenten en hij als klap op de vuurpijl vermeldt geen enkele secundaire literatuur.
I: Dat zegt vooral veel over het universitaire begrip (of eerder onbegrip) van de filosofie, wijsbegeerte geheten; hoewel deze tekst inderdaad beter had gekund. Zoals jullie vermoedelijk al geconstateerd hebben, betekent Nietzsches ‘God is dood’, niet alleen het ongeloof in de christelijke God (atheïsme), maar ook het ongeloof in de bovenzinnelijke, dwz. metafysische wereld, die sinds het platonisme de ‘ware wereld’ is (nihilisme).
N: Ik en Apollodorus hebben veel moeite gehad met het begrepen van het begrip ‘nihilisme’. Hoe verstaat Heidegger het?
I: Laat ik eerst uitleggen hoe hij het nihilisme bij Nietzsche uitlegt. Het nihilisme noemt Nietzsche ‘de ontwaarding van de hoogste waarden’. Het nihilisme is geen leer die de dood van de christelijke God leert (atheïsme), maar de fundamentele beweging van de geschiedenis van het avondland. Deze begint met de platoonse metafysica dat de bovenzinnelijke wereld de ware wereld is en de zinnelijke wereld daarvan is afgeleid. Het eindigt met het ongeloof in deze bovenzinnelijke wereld, waarvan het ongeloof in God dus een gevolg en geen oorzaak is. Alleen de zinnelijke wereld blijft over, maar het onderscheid met het bovenzinnelijke is weg, zodat er sprake is van het zin-loze. Echter, waar Nietzsche denkt met ‘de wil tot macht’ als principe van een nieuwe manier van waarden stellen het nihilisme te kunnen overwinnen, daar is hij volgens Heidegger volledig in de metafysica verstrikt en is zijn denken geenszins de overwinning, maar juist de voltooiing van het nihilisme.
N: En volgens Heidegger is metafysica nihilisme?
I: Ja, en Nietzsche noemt hij de laatste metafysicus, wat hetzelfde wil zeggen als voltooier (eigenlijk: Vollender) van het nihilisme.
Waarde en subjectiteit
N: Voor menig nietzscheaan een stuitende bewering, want Nietzsche ontkent toch het bestaan van het metafysische? Hoe kan hij dan metafysisch denker zijn?
I: Het bovenzinnelijke noemt Nietzsche dus een waarde, een term die sinds de negentiende eeuw in op mars was en door Nietzsche is gepopulariseerd. Oftewel: de grote denkers , zoals Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas Aquinas en Kant, en hun tijdgenoten spraken nooit van ‘waarden’ (en dus ook niet van ‘normen en waarden’). Dat de naam ‘waarde’ voor het goede, het schone en het ware opkomt, is volgens Heidegger de omslag van het bovenzinnelijke in niets.
N: Alleen: wat is dat – een waarde?
I: Precies de vraag die Heidegger stelt. Nietzsche noemt het een gezichtpunt van behoud- en verhogingsvoorwaarden. Een gezichtspunt is een opzicht dat wordt voorgesteld, zodat er meegerekend kan worden. Het gezichtspunt staat in dienst van het overleven (behoud) op de wijze van verhoging, dwz. uitbreiding, vermenigvuldiging, vooruitgang. Het zijnde dat zo is, is het levende. Het leven is waarde-stellend. Het leven is voor Nietzsche in wezen wil tot macht. ‘Wil tot macht’ moet niet als de psychologische emotie van machtswellust verstaan worden, maar als titel van het wezen van het leven zelf. Het voert te ver om Heideggers cryptische en lange uitleg te bespreken. Met wat steekwoorden: ‘willen’ is het ‘wetende vervoegen over de mogelijkheden van het handelende werken’, ’tot macht’ benadrukt dat dit willen sterker worden wil door de macht van zichzelf te willen vergoten.
N: Dit klinkt allemaal uiterst vaag. Moet ik hierbij denken aan het moderne begrip van het leven in de biologie: vermenigvuldiging door berekening, zoals bijvoorbeeld het DNA zijn fenotype (zoals plant, dier, mens) zo slim construeert om zichzelf te vermenigvuldigen? Aan de ‘wil tot macht’ van organisaties en bedrijven om zichzelf in stand te houden en uit te breiden, zonder verder ander doel?
I: Waarchijnlijk, ja.
N: Maar dat is toch de overwinning van de metafysica? Want dat is toch een niet-metafysisch levensbegrip?
I: De overwinning van het nihilisme ligt volgens Nietzsche in het herwaarderen van alle waarden (Umwertung aller Werte), die niet het metafysische, maar de wil tot macht als principe heeft. Volgens Heidegger overwint Nietzsche zo het nihilisme niet, want ‘waarde’ (en ‘wil tot macht’) is een begrip dat uit de metafysica voortkomt. Wat Nietzsche doet is louter een omkering van de metafysica (waarde op basis van wil tot macht in plaats van het metafysische, bovenzinnelijke). Hij blijft in de metafysica verstrikt, omdat hij nog in metafysische termen (zoals waarde) denkt.
N: Dat heb ik vaker gehoord: dat Nietzsche volgens Heidegger door loutere omkering van de metafysica in de metafysica verstrikt blijft. Je zegt nu: omdat hij in termen van ‘waarde’ blijft denken. Maar dat is toch juist niet-metafysisch? Hij spreekt immers van de Übermensch, een mens die niet meer een metafysisch gericht is. Hoezo is ‘waarde’ een metafysisch begrip?
I: Met de Übermensch wordt de plaats van de metafyische God inderdaad niet opnieuw ingenomen maar verplaatst naar een andere bereik, namelijk de subjectiteit. Ja, je hoort het goed en ik zeg het juist: subjectiteit, niet subjectiviteit. Subjectiteit is een formele term van Heidegger die de subjectiviteit omvat. De subjectiteit is namelijk een kenmerk van het metafysische denken. Het metafysische denken heeft altijd gezocht naar het onderliggende voor het wezen van het zijnde en vond het als ideeën, vormen, essenties, God en nu de technische mens. Het onder-liggende is het sub-ject. Het metafysische denken überhaupt is subjectiteit: het zoeken naar een fundamenteel zijnde waarin het wezen van elke zijnde is gefundeerd. Subjectiviteit, de mens als subject, is de moderne vorm van subjectiteit, daarvoor was iets anders het subject, bijvoorbeeld de meta-fysische idee of God. Subjectiviteit is het kenmerk van het moderne denken (zeg: het denken vanaf Descartes).
Het begrip ‘waarde’ is een begrip binnen de subjectiviteit: een waarde is een door het menselijke subject vastgesteld gezichtspunt om zichzelf en zijn subjectiviteit in stand te houden en te vergroten. Een waarde is altijd een middel voor een doel, en dat doel is ook weer een waarde. We hebben een waardesysteem met de mens als subject. Het zijnde is binnen de subjectiviteit ofwel een werkelijk voorwerp (object van het subject), ofwel iemand die iets anders tot voorwerp maakt (subject van het subject). Subjectiviteit betekent concreet: de natuur en mens is het voorwerp (object) van de techniek in dienst van de mens (subject). Het betekent de opkomst van wetenschap en techniek, die de natuur (en de mens) tot gebruiksvoorwerp en de mens tot gebruiker maakt. Dat was bijvoorbeeld bij de Grieken en in het middeleeuwse christendom niet zo: de mens was deel van de kosmos (de natuur) waarin het goddelijke (het lot, goden, God) beschikt. Nu beschikt de mens over de natuur en is hij deel van de natuur als mensenmateriaal.
N: Juist: wetenschap en techniek in plaats van metafysica. Nietzsche is dus geen metafysicus?
I: De moderne subjectiviteit en de metafysica delen de subjectiteit: het zoeken en vaststellen van een fundamenteel subject van al het zijnde. Volgens Nietzsche is al het zijnde waarde voor de wil tot macht, dus ook Nietzsche is een metafysicus, en de metafysica is in beginsel nihilisme.
Nihilisme als zijnsvergetelheid
N: Nihilime is dus subjectiteit, het formuleren van een fundament voor de werkelijkheid? Wat is dan volgens Heidegger ‘het probleem’ van het nihilisme? Hoezo noem je metafysica dan nog nihilisme?
I: Wat en hoe iets is, wordt altijd bekeken met het oog op het dienen voor een doel. In termen van het waardedenken: iets of iemand is dus altijd of waarde of waarde-stellend. Volgens Heidegger is dat het eigenlijke nihilisme, ook Nietzsches waardedenken, dat niet de overwinning, maar de voltooiing van het nihilisme is. De loskoppeling van de zon gebeurde toen ‘God’ (het bovenzinnelijke) de hoogste waarde genoemd werd. Dat maakte het zijnde tot voorwerp (Gegenstand) en stond de mens op (Aufstand) als het vervoorwerpelijkende subject. Het bovenzinnelijke idee wordt losgekoppeld als horizon, alles verschijnt binnen de nieuwe horizon van de waarde.
Alles is iets voor iets anders, ook de essentie van iets, het wezen van iets, het zijn van iets, want het waardedenken is waardevol. Het eigenlijk nihilisme is – anders geformuleerd – dat het met het zijn zelf niets is. Nihilisme is zijnsvergetelheid. In de hele metafysica is men meteen een subject van het wezen van al het zijnde gaan vaststellen, maar men heeft nooit stilgestaan bij de vraag wat ‘wezen’/’zijn’ nu eigenlijk betekent, wat en hoe het zijn als zijn ‘is’.
N: Het nihilisme treft in dat geval het begrip van zichzelf, want ‘het zijn zelf’ zegt ons niets.
I: Juist. Bij eerste benadering (nog binnen de metafysica gezegd) betekent ‘het zijn zelf’: de ‘horizon’ waarbinnen iets verschijnt en Heidegger noemt het de onverborgenheid of de Lichtung (= een open plek in het bos). In Sein und Zeit maakt hij onderscheid tussen verschillende zijnswijzen: er is bijvoorbeeld een verschil tussen hoe een krijtje is als je ermee schrijft (namelijk onzichtbaar, terhanden) en hoe het is als je het theoretisch aan bestuderen bent (in de blik, voorhanden). In de metafysica stond de voorhanden zijnswijze als enige zijnswijze altijd al vast en werd alles daarvan afgeleid, met name het begrip van de mens: de mens namelijk als het animal rationale, met rede begiftigd wezen: het dier dat dingen theoretisch beschouwen kan. Terwijl de zijnswijze van het wezen van de mens primair de ontvankelijkheid voor het eigen zijn en het zijn van andere zijnden is.
De horizon waarbinnen iets verschijnt is echter al vanaf het begin van de filosofie geen thema: het zijn zelf is vanaf het begin van de filosofie al niets. Het nihilisme, de zijnsvergetelheid, treft de hele geschiedenis van het denken; metafysica is nihilisme.
N: Het draait me allemaal voor de ogen. Als we tot slot terugkeren naar Der tolle Mensch. Hoezo is hij dwaas en wat is het verschil met deze nihilist en de atheïst?
I: De dwaze mens is volgens Heidegger dwaas (ver-rückt), omdat hij van het gewone, vanzelfsprekende denken van de huidige mens is weg-gerukt om zoekend het nihilisme (als zijnsvergetelheid) te bedenken. De atheïsten daarentegen hebben het zoeken opgegeven, omdat zij het denken hebben opgegeven, en wel uit angst, namelijk de angst voor de angst (voor het niets). Heidegger eindigt de tekst met de zin:
Das Denken beginnt erst dann, wenn wir erfahren haben, daß die seit Jahrhunderten verherrlichte Vernunft die hartnäckigste Widersacherin des Denkens ist. [Het denken begint pas wanneer we hebben ervaren dat de eeuwenlang verheerlijkte rede de hardnekkigste tegenstander van het denken is. ]
Het atheïsme is een positie in een discussie met redelijke (metafysische) argumenten, terwijl het denken nu de opdracht heeft om het denken van het nihilisme en van het zijn zelf voor te bereiden, om de angst tegemoet te laten treden.
N: Die slotzin kunnen we in onze zak steken. Maar de grootste tegenstander van het denken lijkt me de volgende opmerking: wat voor nut heeft dat voorbereidende denken van ‘het zijn zelf’, dat tegemoet laten treden van de angst voor ‘het niets’?
I: Het heeft geen nut of zin, maar ik wil niet gedachteloos vluchten voor de angst voor het niets. Deze beklemming roept mij op tot het denken.
N: Mij roept het café!