Met de labjas in de leunstoel

Filosofie gelijk de natuurwetenschappen: het gedachte-experiment

In zijn boekje Het laboratorium in je hoofd bundelt Sebastien Valkenberg 14 vlotte essays over, conform de ondertitel, ‘hoe filosofen te werk gaan’. Filosofie is blijkbaar een soort werk. Hoe gaan filosofen te werk, gesteld dat filosofie een werk is? De titel spreekt van een laboratorium, een werkplaats (weer: werk) voor natuurwetenschappelijk en technisch onderzoek. Valkenberg vergelijkt de filosofie met de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappen doen met behulp van reageerbuizen, proefdieren en deeltjesversnellers experimenteel onderzoek om de theorieën over de natuur te verbeteren en te testen. Maar wat voor experimenteel onderzoek doet de filosoof? In het boek staat het gedachte-experiment centraal. Ik stap in mijn filosofisch lab en neem de inleiding onder de loep.

Filosofie versus de natuurwetenschappen: hoe- versus wat-vragen

Wat onderzoekt de filosoof met behulp van het gedachte-experiment? Volgens Valkenberg stelt de wetenschap hoe-vragen. Hoe reageren deze stoffen? Hoe reageert de rat? Hoe gedragen de allerkleinste deeltjes zich? Het CBS verzamelt en berekent statistieken over hoeveel misdaden er worden gepleegd of over hoe het met ’s Neerlands welzijn is gesteld.

De filosoof buigt zich niet over deze wetenschappelijke hoe-vragen, maar over wat-vragen. Goed, die cijfers over de criminaliteit, ‘Maar leert dit ons iets over het kwaad?’ vraagt Valkenberg zich af. De vraag ‘wat is het kwaad?’ is niet op te lossen binnen het domein van de wetenschap, dat is de taak voor de filosoof. Deze moet definiëren en demarqueren: ‘ontologisch onderzoek’. Het gedachte-experiment is het instrument voor het ontologisch onderzoek. Filosofie is dus volgens Valkenberg het formuleren van definities van wat iets is, zoals aangeduid met algemene of abstracte begrippen (bijvoorbeeld het kwaad), met behulp van het gedachte-experiment als toetssteen.

Valkenberg noemt nog een verschil met de natuurwetenschappen. Het natuurwetenschappelijk experiment is aan grenzen gebonden: het chemische experiment wordt begrensd door veiligheidseisen, het experiment met proefdieren is om ethische redenen beperkt en het fysische experiment loopt tegen de grenzen van de apparatuur aan. De filosoof daarentegen kent in zijn denken geen grenzen en heeft alle vrijheid om de gefantaseerde omstandigheden te manipuleren.

Filosofie gelijk de letteren: universele waarheden

Valkenberg vergelijkt de filosofie niet alleen met de natuurwetenschappen, maar ook met de letteren. The Plot Against America van Philip Roth (2004; ja, hij leest niet alleen dode filosofen!) is een gedachte-experiment over wat er was gebeurd als niet Roosevelt, maar nazi-vriend Charles Lindbergh president was geworden. De literatuur is fictie die universele waarheden toont, net als de filosofie. Het verschil is volgens Valkenberg dat de letteren zich op concrete problemen richt (deze en die kwade antisemieten), terwijl de filosofie abstracte problemen onderzoekt, zoals het kwaad in het algemeen.

Bovendien draagt het gedachte-experiment mee aan de verlevendiging van de filosofische teksten; het is de mosterd bij de zware maaltijd.

Het denken getest in een gedachte-experiment?

Met behulp van het gedachte-experiment hemelt Valkenberg de filosofie op. De filosofie is …

  • intellectueel respectabel en geloofwaardig. Net als de alom in hoog aanzien staande natuurwetenschappen kan zij theorieën testen met experimenten.
  • nuttig en van toepassing op het alledaagse. De filosofie lost actuele en relevante wat-vragen op, zoals ‘wat is het kwaad?’
  • spannend. De filosofie is vrij van grenzen en kan daarom het risico opzoeken, terwijl de wetenschappen begrensd en risicomijdend zijn.
  • literair en verheven. De filosofie is net als literatuur bezig met fictie die op niet op gewone particuliere maar op verheven universele waarheden is gericht.

Het is te mooi om waar te zijn.

Allereerst, het gedachte-experiment als toetssteen van gedachten:

  1. Hoe kan een experiment zonder grenzen ooit een theorie testen? Het natuurwetenschappelijke experiment kan een test van een theorie doen slagen of falen, juist omdat het grenzen heeft en stelt. Vanwege de natuurlijke grenzen is het mogelijk dat een test faalt. Een gedachte-experiment zonder grenzen kan altijd worden aangepast als de theorie lijkt te falen. Het bezwaar van het gedachte-experiment is dat het getoetste en de toets hetzelfde zijn: de gedachte, het denken. Het is niets anders dan: ‘wij van wc-eend adviseren: wc-eend’.
  2. Is een gedachte-experiment of meer in het algemeen een gedachte werkelijk zonder grenzen? Sommige gedachten zijn voor mij ondenkbaar. Ik kan bijvoorbeeld niet begrijpen wat de Grieken onder ‘goden’ verstaan. Het is niet mogelijk je tot het antieke geloof van de Grieken te bekeren. Ook raak ik niet radeloos van het uitblijven van het antwoord op wat-is-vragen, zoals de sprekers in Plato’s dialogen wel.
  3. Is het de propagandist van het gedachte-experiment niet eerder te doen om de filosofie met de mantel der respectabele wetenschappen te omkleden? De filosofie wordt immers over het algemeen door vakwetenschappers met dedain bekeken. Met de introductie van het gedachte-experiment als toetssteen zegt de filosoof: wij zijn net als jullie experimenteel toetsbaar.

Filosofie als ontologie?

De overwegingen bij het gedachte-experiment brengen ons bij de belangrijkere vraag naar de voorstelling die Valkenberg ons voorschotelt van de filosofie: de filosofie stelt wat-vragen. Zijn licht verteerbare essays in het boekje staan helaas in schril contrast met de pretenties van de inleiding. De vorm van het essay nodigt uit tot vrijblijvendheid en vaagheid. Neemt men de pretenties serieus, dan zou de schrijver scherp moeten aangeven wat de behandelde wat-vraag is, welke theorieën als antwoorden in het geding zijn en hoe het gedachte-experiment een test voor deze antwoorden vormt. Nu blijft het beperkt tot bijdragen aan de letteren, niet aan de filosofie.

De gedachte van het gedachte-experiment als instrument in de filosofie is tamelijk nieuw (zeg, een eeuw of zo oud), maar de filosofie als het stellen van wat-vragen is oud, zo oud als de filosofie zelf. Deze gaat namelijk terug op Plato. Plato stelde inderdaad ‘wat is X?’-vragen, van ‘wat is klei?’ tot ‘wat is het goede?’. Hij vroeg zich af hoe het toch mogelijk is dat ik allerlei individueel voorkomende en verschillende substanties zie en deze toch onder de ene noemer ‘klei’ kan plaatsen. Plato zocht het antwoord in een hoger zijnde, een onveranderlijke idea (aanblik). Ik zie al dat spul als klei dankzij de aanblik van de ‘kleiheid’. De inspiratie voor deze opvatting haalde Plato uit de wiskunde: je kunt over fysiek voorkomende driehoeken van alles berekenen op basis van de geometrie van het perfecte driehoek, zonder empirisch te hoeven meten. Plato’s denken is een (of de) oorsprong van de moderne wetenschap (de mathematische benadering van de natuur). Plato’s antwoorden op deze wat-vragen hebben nauwelijks nog aanhang. De vraag is: heeft deze manier van vragen nog zin?

Voor wat betreft wat-vragen naar klei en de meer fundamentele begrippen omtrent de natuur duidelijk niet. Wat is klei? Vraag het de bodemspecialist. Wat is ruimte? Deze vraag is onderdeel van de natuurkunde zelf (vgl. Quine). De verandering van de opvatting over ruimte, van absoluut (Newton) naar relatief (Einstein), voltrok binnen de natuurkunde zelf en is binnen de natuurkunde zelf getest. Er is geen filosoof met gedachte-experimenten aan de pas gekomen. De overgang van het begrip van het leven als universeel en onveranderlijk naar evolutionair heeft zich binnen de biologie voltrokken. Ook hier was geen filosoof nodig. De wetenschappen hebben geen behoefte aan filosofen die hun algemene en abstracte begrippen via ‘ontologisch onderzoek’ gaan definiëren. Dat doen ze zelf wel. Nooit drommen wanhopige wetenschappers en masse bij de faculteit wijsbegeerte samen vanwege een grondslagencrisis.

Dan rest Valkenbergs favoriete voorbeeld: wat is het kwaad in het algemeen? Ik heb moeite om de betekenis van deze vraag te begrijpen. ‘Het kwaad’ is een culturele notie: in sommige culturen is (was) het varen met een boot taboe, in andere niet. In sommige wordt overspel door de staat streng bestraft en in andere niet. Vroeger was mastuberen zondig, tegenwoordig wordt het aangemoedigd. Maar niet alles is relatief: andere zaken zijn in bijna alle culturen ‘het kwaad’, zoals een ander mens (van dezelfde groep) doden. Waarom? De mens is een dier dat in sociale groepen leeft. Culturen die moord niet veroordelen redden het niet lang. Wat is dan ‘het kwaad in het algemeen’? Wat ga je daar als filosoof met je gedachte-experiment van zeggen? En wie zit daar op te wachten? Als je een antwoord hebt, kun je vervolgens ‘het kwaad’ bestrijden en betreden we het paradijs?

Een stap terug voorbij de ontologie

Hoe moet het met de filosofie, als ze geen ontologie meer kan zijn? Heidegger stelt voor om de wat-vraag (de leidende vraag van de ontologie) met rust te laten. De bestemming van de filosofie zou liggen in de vraag naar de grond van de wat-vraag (de grondvraag van de Fundamentalontologie). Het is duister wat hij daarmee bedoelt, maar hij lijkt het te zoeken in de eindigheid van het bestaan en/of de eindigheid van de taal. De taal is bijvoorbeeld niet alleen instrument: sommige woorden kruipen er ongemerkt in, zoals filosofie als ‘werk’ bij Valkenberg. Je kunt in het gedachte-experiment niet alles denken, vanwege grenzen in de mogelijke betekenis. Denken is immers niet zozeer in je hoofd (hoewel juist), maar in de taal. Ook het denken hoeft dus niet louter een instrument te zijn om problemen mee op te lossen.

Een andere lijn volgt Wittgenstein. Wittgenstein vergelijkt de filosofische problemen met luchtkastelen. De taak van de filosofie is om aan te tonen dat deze problemen (de wat-vragen) luchtkastelen zijn, want de filosofische vragen berusten op taalverwarring. De wat-vragen zijn niet opgelost in de zin van het experimenteel produceren van een oplossing, maar opgelost zoals wolken oplossen. Ze zijn verdwenen, weggewaaid, want het is verdisconteerd in het technisch-wetenschappelijk onderzoek, in het laboratiumwerk. Op het ontologisch onderzoek zit niemand te wachten.

Is filosofie werk? Werken is het oplossen van problemen. De oplossing bestaat in het wegnemen van het probleem door het te weeg brengen van veranderingen. De wetenschap is hierin geslaagd. Ziektes zijn genezen, technische apparaten worden steeds beter en sneller. De filosofie heeft drie mogelijkheden:

  1. hierin meegaan en een wetenschap worden. ‘Filosofie’ wordt geschiedenis van ideeën, literatuurwetenschap, maar is geen filosofie meer. Deze wijsbegeerte is werk.
  2. hierin niet meegaan en oude wegen voortzetten (Valkenberg). De oude wegen zijn echter uitgeput en zijn niet meer levensvatbaar. Het is de weg naar werkeloosheid.
  3. hierin niet meegaan en nieuwe wegen voor de filosofie zoeken. De enige overblijvende optie. De vraag is of dat mogelijk is, of er nieuwe wegen voor de filosofie zijn en waarin deze zouden moeten bestaan. Deze vraag, en niet de beantwoording van achterhaalde wat-vragen, is de primaire opgave voor de hedendaagse filosofie. Deze opgave is zelfstandig, het is niet te vergelijken met de natuurwetenschappen of de letteren. Het is bovendien een bescheiden opgave, het zal geen problemen oplossen of nuttige zaken produceren. Het is niet louter werk.

Met de labjas nog aan plof ik terug in de leunstoel.